ECLI:NL:CRVB:2014:3998

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
2 december 2014
Zaaknummer
12-6460 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van langdurigheidstoeslag en vergoeding van wettelijke rente na tussenuitspraak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de toekenning van langdurigheidstoeslag aan appellant over de jaren 2008 en 2009. De Raad verwijst naar een eerdere tussenuitspraak van 21 januari 2014, waarin werd vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de beslissing op bezwaar van 8 december 2011 geen betrekking hoefde te hebben op de langdurigheidstoeslag over deze jaren. Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht heeft na de tussenuitspraak alsnog langdurigheidstoeslag toegekend, maar appellant verzocht om vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente en proceskosten.

De Raad oordeelt dat het college wettelijke rente verschuldigd is vanaf 14 oktober 2011, het moment waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking tijdig was gegeven. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de weigering van de langdurigheidstoeslag en verklaart het beroep gegrond. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 2.435,-, en het griffierecht van € 156,-. De uitspraak benadrukt de verplichting van het college om tijdig besluiten te nemen en de gevolgen van het niet tijdig uitbetalen van de langdurigheidstoeslag voor de appellant.

Uitspraak

12/6460 WWB
Datum uitspraak: 2 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
26 oktober 2012, 12/27 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Bovenkamp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft met de gevoegde zaken 11/4027 WWB en 12/3886 WWB tussen dezelfde partijen plaatsgehad op 19 november 2013. Voor appellant is mr. Bovenkamp verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.M. Pluymaeckers.
Na een tussenuitspraak van 21 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:113 (tussenuitspraak) heeft het college op 21 februari 2014 een nieuw besluit op bezwaar (nader besluit) genomen.
Namens appellant heeft mr. Bovenkamp een zienswijze ingediend.
Partijen hebben vervolgens over en weer op elkaars standpunt gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is afgezien van een nader onderzoek ter zitting.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad verwijst naar de tussenuitspraak voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij uitgaat bij zijn oordeelsvorming. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
De Raad heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte heeft overwogen dat de beslissing op bezwaar van 8 december 2011 (bestreden besluit) geen betrekking hoefde te hebben op een eventuele langdurigheidstoeslag over de jaren 2008 en 2009.
1.2.
Bij het nader besluit heeft het college appellant alsnog langdurigheidstoeslag toegekend over de jaren 2008 en 2009.
2.1.
Appellant kan zich met deze toekenning verenigen, maar heeft wel verzocht om vergoeding van de door hem geleden schade, bestaande uit de wettelijke rente. Voorts is verzocht om vergoeding van proceskosten in hoger beroep en voor de proceshandelingen in beroep, nu de rechtbank alleen een vergoeding voor het beroepschrift heeft toegekend.
2.2.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek om vergoeding van schade niet kan worden gehonoreerd omdat appellant de voor de beoordeling van de aanvraag om langdurigheidstoeslag over 2008 en 2009 benodigde gegevens pas tijdens de beroepsprocedure heeft verstrekt, zodat toepassing moet worden gegeven aan artikel 4:102, derde lid, van de Awb.
2.3.
Appellant heeft daartegenover gesteld dat het niet verstrekken van gegevens over 2008 en 2009 is terug te voeren op de te beperkte lezing van de aanvraag door het college, zodat artikel 4:102, derde lid, van de Awb toepassing mist.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Het college heeft bij het nader besluit het door de Raad geconstateerde gebrek aan het bestreden besluit hersteld door aan appellant alsnog langdurigheidstoeslag over de jaren 2008 en 2009 toe te kennen. Met deze toekenning kan appellant zich verenigen, zodat dit besluit verder geen bespreking behoeft. Appellant heeft verzocht om vergoeding van de gemaakte proceskosten en de door hem geleden schade, bestaande uit wettelijke rente.
3.2.
Op grond van wat in de tussenuitspraak is overwogen, was het bestreden besluit onrechtmatig. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Om die reden en omdat daardoor voor te weinig proceshandelingen in beroep vergoeding is toegekend, komt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij is geweigerd appellant langdurigheidstoeslag over 2008 en 2009 toe te kennen. Gelet hierop kan de Raad, uitgaande van het in deze zaak van toepassing zijnde artikel 8:73 (oud) van de Awb, beslissen op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade.
3.3.
De schade die appellant heeft geleden en waarvan hij vergoeding wenst, is de schade die hij heeft geleden ten gevolge van het niet tijdig uitbetalen van de langdurigheidstoeslag over 2008 en 2009. Uit artikel 4:102, tweede lid, van de Awb volgt dat indien een afwijzende beschikking tot betaling door het bestuursorgaan als gevolg van bezwaar of beroep wordt vervangen door een beschikking tot betaling, het bestuursorgaan wettelijke rente verschuldigd is vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven. Het derde lid van artikel 4:102 van de Awb bepaalt dat wettelijke rente niet verschuldigd is voor zover de belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, dan wel aan de belanghebbende is toe te rekenen dat onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt.
3.4.
Het college heeft de aanvraag van appellant opgevat als een aanvraag om langdurigheidstoeslag over het jaar 2011. Gelet daarop valt niet in te zien waarom appellant zou zijn toe te rekenen dat hij wat betreft zijn aanvraag voor de jaren 2008 en 2009 onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt. Omdat het college de aanvraag heeft opgevat als een aanvraag over 2011, heeft hij appellant immers niet verzocht de daarop betrekking hebbende informatie te verstrekken. Appellant kan daarin dan ook niet zijn tekortgeschoten. Om die reden doet het college ten onrechte een beroep op artikel 4:102, derde lid, van de Awb.
3.5.
Gelet op 3.4 is het college wettelijke rente verschuldigd vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven. De aanvraag voor langdurigheidstoeslag is ontvangen op 7 juli 2011. De beslistermijn bedroeg bij gebreke van een andersluidende bepaling overeenkomstig artikel 4:13, tweede lid, van de Awb acht weken te rekenen vanaf de dag van de ontvangst van de aanvraag. De betalingstermijn bedroeg, eveneens bij gebreke van een andersluidende bepaling, overeenkomstig artikel 4:87 van de Awb, zes weken. Indien op de laatste dag van de beslistermijn een juist besluit zou zijn genomen, zou op 14 oktober 2011 verzuim zijn ingetreden bij niet tijdige betaling. Op grond van artikel 4:102, tweede lid, van de Awb is de wettelijke rente op laatstgenoemde datum gaan lopen. Verder geldt dat telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover de rente wordt berekend dient te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente. De wettelijke rente loopt tot de dag van de algehele voldoening
4. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de resterende proceskosten van appellant in beroep (2 punten: een half punt voor het indienen van de zienswijze, een punt voor de zitting en een half punt voor de nadere zitting) en de proceskosten in hoger beroep (3 punten: 1 punt voor het hoger beroepschrift, een half punt voor de zienswijze, een half punt voor schriftelijke inlichtingen en een punt voor de zitting), begroot op in totaal € 2.435,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 8 december 2011 gegrond en vernietigt dat besluit,
voor zover daarbij is geweigerd appellant langdurigheidstoeslag over 2008 en 2009 toe te
kennen;
- veroordeelt het college tot vergoeding van schade zoals onder 3.5 is weergegeven.
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.435,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en
P.W. Van Straalen, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2014.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD