ECLI:NL:CRVB:2014:4003
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand op basis van WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om de herziening, intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die een WAO-uitkering ontving. Appellant ontving vanaf 25 april 2006 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een melding dat appellant in Suriname verbleef, heeft de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant ten onrechte geen melding had gemaakt van zijn WAO-uitkering, die hij sinds mei 2001 ontving. Op basis van deze bevindingen heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de bijstand van appellant met terugwerkende kracht ingetrokken en een bedrag van € 72.687,50 teruggevorderd.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van zijn bezwaar en een herziening van de terugvordering tot € 46.187,33. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van zijn WAO-uitkering. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant ook in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 zijn verplichtingen niet is nagekomen.
De Raad bevestigde dat de terugvordering niet gematigd kon worden op basis van het vertrouwensbeginsel, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen door het college waren gedaan. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, wat betekent dat de intrekking en terugvordering van de bijstand standhouden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 2 december 2014.