ECLI:NL:CRVB:2014:4011
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, was van mening dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant met ingang van 9 november 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, maar dit werd later gecorrigeerd naar ongeveer 37% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard.
De appellant voerde in hoger beroep aan dat de medische grondslag van het besluit niet zorgvuldig tot stand was gekomen. Hij stelde dat er onvoldoende beperkingen waren opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de rapporten van de verzekeringsartsen onvoldoende inzichtelijk waren. Het Uwv daarentegen verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen, en stelde dat de functionele mogelijkheden van de appellant correct waren vastgesteld.
De Raad oordeelde dat de hoger beroepsgronden in essentie herhalingen waren van eerdere gronden die door de rechtbank waren verworpen. De Raad bevestigde dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig waren opgesteld en dat de appellant niet had aangetoond dat deze rapporten inconsistenties vertoonden of niet concludent waren. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd was en dat de appellant in staat was om de werkzaamheden te verrichten die verbonden waren aan de geselecteerde functies. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af.