ECLI:NL:CRVB:2014:4322
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering op grond van onvoldoende medische grondslag en niet-objectieve toename van beperkingen
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die ten onrechte was toegekend op basis van artikel 43a van de WAO. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante ontving sinds 2002 een WAO-uitkering, maar na een herbeoordeling in 2006 concludeerde een verzekeringsarts van het Uwv dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was, wat leidde tot de intrekking van haar uitkering. Appellante heeft sindsdien meerdere keren melding gemaakt van toegenomen klachten, zowel fysiek als psychisch, maar het Uwv heeft deze claims niet kunnen onderbouwen met objectieve medische gegevens.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en dat de psychische klachten niet juist zijn beoordeeld. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen objectieve gegevens zijn die de toename van de beperkingen van appellante onderbouwen. De Raad bevestigt dat de intrekking van de uitkering per toekomende datum is geëffectueerd, wat in lijn is met de geldende wetgeving.
De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.