ECLI:NL:CRVB:2014:460
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand en de gevolgen van het niet overleggen van gevraagde informatie
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellante, die sinds 27 juni 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die de bezwaren van appellante tegen de intrekking van haar bijstand ongegrond verklaarde. De intrekking was gebaseerd op het niet verstrekken van gevraagde informatie over haar woonsituatie, na een anonieme melding dat zij samenwoonde met een andere persoon op het uitkeringsadres.
De Raad stelt vast dat appellante niet heeft gemeld dat ook de betrokkene, [J.], op het uitkeringsadres woonde. Dit leidde tot de conclusie dat de woonsituatie onduidelijk was, wat het college ertoe bracht om de bijstand met ingang van 1 januari 2011 op te schorten en later in te trekken. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid tot deze beslissing kon komen, maar appellante ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad benadrukt dat het college de bewijslast heeft om aan te tonen dat de voorwaarden voor intrekking zijn vervuld. Aangezien [J.] zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres, kan het recht op bijstand voor appellante worden vastgesteld. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en herroept het besluit van het college, waarbij appellante met ingang van 1 februari 2011 recht heeft op bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder met een toeslag van 10%. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellante.