ECLI:NL:CRVB:2014:565

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
21 februari 2014
Zaaknummer
12-2632 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag AWBZ-zorg ten gunste van Zorgverzekeringswet zorg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Assen. De appellante, geboren op 7 oktober 1978, lijdt aan de ziekte van Crohn en fibromyalgie en is sinds oktober 2008 arbeidsongeschikt. In 2010 heeft zij een indicatie aangevraagd voor AWBZ-zorg, maar deze aanvraag is door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) afgewezen. CIZ stelde dat de behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorrang had op AWBZ-zorg. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat het advies van de medisch adviseur van CIZ, dat op 4 april 2011 is uitgebracht, van aanmerkelijk belang was en dat appellante in de gelegenheid had moeten worden gesteld om hierover te worden gehoord. De Raad oordeelde dat de rechtbank dit niet had onderkend. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep gegrond verklaard. Hoewel de Raad het medisch advies als zorgvuldig beschouwde, werd geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven. CIZ werd veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.461,- bedroegen, en moest ook het griffierecht van € 156,- vergoeden.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het horen van belanghebbenden in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer nieuwe feiten of omstandigheden aan het bestuursorgaan bekend worden die van invloed kunnen zijn op de beslissing.

Uitspraak

12/2632 AWBZ
Datum uitspraak: 21 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 6 april 2012, 11/271 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift en, op verzoek van de Raad, nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2014. Appellante is met bericht niet verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door D. Talhaoui.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren 7 oktober 1978, is bekend met de ziekte van Crohn en fibromyalgie. Zij is arbeidsongeschikt vanaf oktober 2008. Zij heeft in september 2010 en oktober 2010 twee ziekenhuisopnames ondergaan in verband met behandeling van de ziekte van Crohn, waaronder een operatie. In januari 2011 is appellante weer in het ziekenhuis opgenomen in verband met de ziekte van Crohn en heeft zij een gynaecologische operatie ondergaan.
1.2.
Op 10 november 2010 heeft appellante een indicatie op grond van het bepaalde bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aangevraagd voor de functie Persoonlijke verzorging (PV) en voor de functie Begeleiding individueel (BI). De ten behoeve van de aanvraag verkregen medische informatie bestaat uit de door de huisarts verstrekte gegevens tot en met 29 november 2010, waaronder brieven van de revalidatiearts. In zijn brief van 1 maart 2010 bericht de revalidatiearts de huisarts dat de complexiteit van het ziektebeeld, de ziekte van Crohn in combinatie met fibromyalgie, aanleiding is om te denken aan een gericht behandelprogramma, omgaan met pijn, en dan bij voorkeur in een tweesporen opzet. Blijkens zijn vervolgbrief van 12 maart 2010 heeft de revalidatiearts appellante verwezen voor houding corrigerende oefentherapie.
1.3.
Bij besluit van 13 januari 2011 heeft CIZ de aanvraag afgewezen op de grond dat behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorliggend is op de inzet van AWBZ-zorg. Onvoldoende is aangetoond dat voorliggende behandeling heeft plaatsgevonden.
1.4.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 januari 2011. Naar aanleiding van de hoorzitting in bezwaar op 10 maart 2011 zijn de actuele medische gegevens vanaf
30 november 2010 opgevraagd. Dit betreft onder meer informatie van de internist en de gynaecoloog over de ziekenhuis opname in januari 2011. De medisch adviseur heeft op
4 april 2011 advies uitgebracht. De adviseur is na onderzoek tot de conclusie gekomen dat de beperkingen als gevolg van de twee in korte tijd ondergane operaties op de voorgrond staan en dat herstel hiervan binnen drie maanden is te verwachten. Verbetering van de fibromyalgie klachten is mogelijk door het voorgestelde tweesporen revalidatieprogramma. Op basis van het mobiliteitsprofiel zijn er geen beperkingen bij de zelfzorg. Bij besluit van 13 april 2011 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar tegen het besluit van 13 januari 2011 ongegrond verklaard. Hieraan heeft CIZ het medisch advies ten grondslag gelegd.
1.5.
Op 22 april 2011 is namens appellante beroep ingesteld bij de rechtbank. Gelet op de door appellante bij de rechtbank aangevoerde beroepsgrond dat gelet op artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een tweede hoorzitting had moeten plaatsvinden, heeft op 13 juli 2011 een tweede hoorzitting in bezwaar plaatsgevonden.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vervolgens het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat geen aanleiding bestaat om te concluderen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en tot een onjuiste vaststelling van de beperkingen van appellante heeft geleid. Volgens de rechtbank doet daaraan niet af het verhandelde tijdens de tweede hoorzitting, waarbij de op dat moment actuele medische situatie van appellante is besproken. Wat tijdens die hoorzitting is besproken betrof nieuwe feiten en omstandigheden die geen betrekking hebben op de periode in geding, aldus de rechtbank.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd. Evenals in beroep bij de rechtbank heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat de tweede hoorzitting in strijd met hoofdstuk 7 van de Awb na het tot stand komen van het bestreden besluit heeft plaatsgevonden. Deze hoorzitting betrof niet uitsluitend de actuele medische situatie. Op basis van de geruime tijd bestaande situatie, die ten tijde van de tweede hoorzitting was verslechterd, was toekenning van de gevraagde zorg aangewezen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 7:9 van de Awb wordt wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan de belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
4.2.
De Raad is van oordeel dat het advies van de medisch adviseur van CIZ van 4 april 2011 moet worden aangemerkt als een gegeven van aanmerkelijk belang dat aanleiding had moeten zijn om appellante in de gelegenheid te stellen daarover te worden gehoord. Het gaat hier immers om het eerste advies van de medisch adviseur van CIZ over de aanvraag van appellante, waarin hij als medisch deskundige zijn oordeel geeft over de mogelijkheid van behandeling voor fibromyalgie en de beperkingen van appellante bij het uitvoeren van de zelfzorg. CIZ heeft het bestreden besluit voorts in overwegende mate op het advies gebaseerd. Nu CIZ appellante niet voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit opnieuw in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord is bij de voorbereiding van het bestreden besluit gehandeld in strijd met artikel 7:9 van de Awb. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en beoordelen of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten.
4.3.
De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat het medisch advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat het aan de besluitvorming ten grondslag liggende onderzoek zorgvuldig is geweest. De Raad kan zich verder geheel vinden in het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een voorliggende voorziening in de vorm van behandeling op grond van de Zvw. Appellante heeft niet met medische stukken onderbouwd dat haar beperkingen, waaronder haar beperkingen bij het uitvoeren van zelfzorg, niet juist zijn vastgesteld of dat er voor haar geen behandelmogelijkheden zijn.
4.4.
Op grond van wat onder 4.3 is overwogen bestaat aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand blijven.
5.
Aanleiding bestaat om CIZ te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze worden begroot op € 974,- in beroep en op € 487,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 13 april 2011;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt CIZ in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.461,-;
  • bepaalt dat CIZ aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2014.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) M.P. Ketting

CVG