ECLI:NL:CRVB:2015:1031
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die als administratief medewerkster werkte, was op 6 april 2009 uitgevallen en had in 2011 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv concludeerde dat appellante niet aan de vereiste 104 weken arbeidsongeschiktheid voldeed, wat leidde tot de weigering van haar uitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt.
De rechtbank Leeuwarden verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig en gemotiveerd hadden vastgesteld dat appellante per 6 juli 2010 in staat was haar werkzaamheden te verrichten. Appellante voerde aan dat zij niet in staat was om haar functie uit te oefenen, onderbouwd door een rapport van een onafhankelijke verzekeringsarts, maar de rechtbank oordeelde dat dit rapport niet voldoende was om de conclusies van het Uwv te weerleggen.
In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat appellante niet 104 weken arbeidsongeschikt was geweest en bevestigde de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat de beslissing om de WIA-uitkering te weigeren goed was gemotiveerd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 april 2015.