ECLI:NL:CRVB:2015:130

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2015
Publicatiedatum
26 januari 2015
Zaaknummer
13-5531 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2015 uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 6 september 2013. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. W.C. de Jonge, heeft verzocht om herziening van de uitspraak waarbij de rechtbank Rotterdam op 20 oktober 2011 het beroep van verzoekster tegen besluiten van het Uwv ongegrond verklaarde. De besluiten betroffen de afwijzing van een WIA-uitkering en de terugvordering van voorschotbetalingen.

Verzoekster stelde dat de bestuursrechter een onjuiste toets hanteerde bij de beoordeling van de medische grondslag van de besluiten van het Uwv. De Raad oordeelde dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening alleen kan worden toegepast indien er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die voor de uitspraak niet bekend waren en die tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.

De Raad concludeerde dat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die voldeden aan de eisen van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht. Het verzoek om herziening werd afgewezen, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door C.P.J. Goorden, met J.T.P. Pot als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 26 januari 2015.

Uitspraak

13/5531 WIA, 13/5532 WIA
Datum uitspraak: 26 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 6 september 2013, 11/6363, 11/6364
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 6 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1818.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2014.
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Jonge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1. Bij de uitspraak waarvan herziening is verzocht heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 oktober 2011, 11/929 en 11/930, bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Bij laatstgenoemde uitspraak heeft de rechtbank het door verzoekster ingestelde beroep tegen twee besluiten van het Uwv van 11 februari 2011 ongegrond verklaard. Met laatstgenoemde besluiten heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 16 september 2010, waarbij is vastgesteld dat voor verzoekster met ingang van 1 juni 2010 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), alsmede zijn besluit van 24 september 2010, waarbij de door verzoekster ontvangen voorschotbetalingen zijn teruggevorderd.
2. Verzoekster heeft - samengevat - aangevoerd dat de bestuursrechter een onjuiste toets hanteert bij het toetsen van de medische grondslag van de besluitvorming door het Uwv. De bestuursrechter heeft volgens verzoekster ten onrechte niet getoetst of de verzekeringsartsen hebben voldaan aan de medische objectiviteit van hun oordeelsvorming.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:108 van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Het bijzondere rechtsmiddel van herziening kan alleen worden toegepast indien aangelegenheden van feitelijke aard naar voren zijn gekomen. Het dient er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te redresseren. Slechts aangelegenheden van feitelijke aard kunnen tot herziening leiden. Zie de uitspraken van de Raad van 19 november 1998, ECLI:NL:CRVB:1998:ZB8180 en van 3 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AN7982.
3.3.
Het standpunt van verzoekster komt er op neer dat zij in het kader van deze herzieningsprocedure opnieuw de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het destijds onderwerpelijke besluit 1 van 11 februari 2011 aan de orde wil stellen. Gelet op 3.1 en 3.2 wordt in hetgeen verzoekster aan het verzoek om herziening ten grondslag heeft gelegd echter geen feiten of omstandigheden aangetroffen als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb.
3.4.
Gelet op het vorenstaande dient het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 6 september 2013 te worden afgewezen. Hieruit volgt dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- wijst het verzoek om herziening af;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) J.T.P. Pot
IvR