ECLI:NL:CRVB:2015:1477
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van het recht op IVA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar recht op een IVA-uitkering te beëindigen. Appellante had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, dat haar arbeidsongeschiktheid op dat moment als minder dan 35% had beoordeeld. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit gegrond verklaard, maar het Uwv ging in hoger beroep. De Raad heeft in eerdere uitspraken vastgesteld dat de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit van het Uwv niet juist was en heeft het Uwv opgedragen om dit te herstellen.
In de huidige uitspraak heeft de Raad de vraag beoordeeld of appellante per 24 oktober 2011 duurzaam arbeidsongeschikt was in de zin van de Wet WIA. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de inschatting dat de functionele mogelijkheden van appellante verbeterd kunnen worden. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen en dat appellante niet met nieuwe medische gegevens heeft onderbouwd dat zij per 24 oktober 2011 duurzaam arbeidsongeschikt is.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het beroep van appellante tegen de beëindiging van haar IVA-uitkering ongegrond is verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.