ECLI:NL:CRVB:2015:1506

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
13-5481 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en geschiktheid voor eigen werk als medewerker bakkerij

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn WIA-uitkering te beëindigen. De Raad oordeelde dat appellant geschikt is voor zijn eigen werk als medewerker bakkerij, ondanks zijn aangevoerde beperkingen. Appellant had in hoger beroep betoogd dat hij zowel lichamelijk als psychisch meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen. Hij betwistte de bevindingen van psychiater H. Kondakçi, die concludeerde dat er geen psychiatrisch beeld was vastgesteld. Appellant verwees naar de bevindingen van psychiater F. Kaya en voerde aan dat zijn suikerziekte leidde tot vermoeidheidsklachten, wat een urenbeperking zou rechtvaardigen. De Raad oordeelde echter dat het onderzoek van psychiater Kondakçi zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellant niet had aangetoond dat dit onderzoek ondeugdelijk was. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen alle relevante informatie in hun beoordeling hadden betrokken en dat de FML adequaat was opgesteld. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat appellant niet in staat was zijn eigen werk te verrichten, en bevestigde de beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering per 30 oktober 2012 te beëindigen. De uitspraak van de rechtbank Gelderland werd daarmee bevestigd.

Uitspraak

13/5481 WIA
Datum uitspraak: 11 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
29 augustus 2013, 13/1041 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C. Cornelisse, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Ruis.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 29 augustus 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat het recht op een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) op 30 oktober 2012 eindigt, omdat appellant primair geschikt is voor zijn eigen werk en subsidiair de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 11 januari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt dat appellant per 30 oktober 2012 in staat moet worden geacht om met zijn beperkingen zijn eigen werk als medewerker bakkerij te verrichten, zodat hij per die datum niet meer arbeidsongeschikt is.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zowel lichamelijk als psychisch aanzienlijk meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij niet in staat is zijn eigen werk als bakkerijmedewerker te verrichten, evenmin als gangbare arbeid. Appellant betwist de bevindingen van psychiater H. Kondakçi dat er geen psychiatrisch beeld zou zijn vast te stellen aangezien diens onderzoek onzorgvuldig was, waarbij appellant wijst op de bevindingen van psychiater F. Kaya. Voorts voert appellant aan dat hij ten gevolge van zijn suikerziekte vermoeidheidsklachten heeft, op grond waarvan uit preventief oogpunt een urenbeperking aangenomen dient te worden. Ter ondersteuning van zijn standpunt verwijst appellant naar de brief van psychiater J.J.T. Aten van 9 maart 2015. Appellant verzoekt een psychiater als deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Aan rapporten opgesteld door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) komt, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak van de Raad een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent echter niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2670).
4.2.
De rechtbank heeft afdoende besproken dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In dat kader acht de Raad van belang dat de verzekeringsartsen alle voorhanden zijnde informatie, waaronder brieven van psychiater Kaya, in hun beoordeling hebben betrokken. Daarbij heeft de rechtbank onder 5.3 met juistheid overwogen dat de - op verzoek van de verzekeringsarts - door psychiater Kondakçi verrichte expertise niet als ondeugdelijk of onzorgvuldig moet worden aangemerkt. De Raad onderschrijft dit oordeel. Appellant heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek van psychiater Kondackçi niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
4.3.
Voorts heeft de rechtbank met juistheid verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts van 15 juni 2012 en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 december 2012. De verzekeringsarts heeft bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) rekening gehouden met de objectiveerbare psychische beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid, waarbij de verzekeringsarts zich, naast de bevindingen van psychiater Kondakçi, heeft gebaseerd op zijn eigen psychische onderzoek. In deze door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geaccordeerde FML van 15 juni 2012 is in de rubriek persoonlijk functioneren opgenomen dat appellant is aangewezen op een voorspelbare werksituatie en op werk zonder veelvuldige deadlines en/of productiepieken. In de rubriek sociaal functioneren zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van het hanteren van emotionele problemen van anderen, het omgaan met conflicten en het samenwerken met anderen, terwijl ook is opgenomen dat appellant is aangewezen op werk waarin meestal weinig of geen contacten met patiënten of hulpbehoevenden vereist is. De stelling van appellant dat er geen psychiatrisch ziektebeeld is, strookt daarom niet met de bevindingen van psychiater Kondakçi dat er sprake is van chronische aanpassingsproblematiek en sterke aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis en de mede op grond daarvan in de FML opgenomen beperkingen in de rubrieken sociaal en persoonlijk functioneren. Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert, heeft appellant geen onderbouwd medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid van de omvang van de door het Uwv ten aanzien van appellant in aanmerking genomen beperkingen voor het verrichten van arbeid. Aan de in hoger beroep overgelegde brief van psychiater Aten van
9 maart 2015 kan niet die waarde gehecht worden als appellant wenst, reeds niet nu daaruit volgt dat appellant eerst sinds juli 2013, derhalve geruime tijd na de in deze zaak in geding zijnde datum van 30 oktober 2012, bij deze psychiater onder behandeling is. Evenmin heeft appellant met medische stukken onderbouwd dat reden bestaat om een urenbeperking aan te nemen. Hieruit volgt dat de Raad geen aanleiding ziet om een psychiater als deskundige te benoemen, zoals door appellant is verzocht.
4.4.
Naar vaste jurisprudentie van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 3 februari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL2913) rechtvaardigt geschiktheid voor eigen werk in beginsel de vooronderstelling dat van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in de Wet WIA geen sprake is. Dit is slechts anders indien het eigen werk niet meer voorhanden is en zich in het concrete geval bijzondere omstandigheden voordoen die de juistheid van deze vooronderstelling aantasten. Daarvan is in het geval van appellant, die werkzaam was als medewerker bakkerij, geen sprake. Weliswaar is hij bij zijn oude werkgever ontslagen in 2003, maar de Raad is niet gebleken dat soortgelijke werkzaamheden niet elders beschikbaar zijn. De Raad wijst erop dat in het resultaat functiebeoordeling een functie voorkomt die lijkt op appellants eigen werk.
4.5.
De rechtbank is gelet op het overwogene bij 4.3 en 4.4 met juistheid tot het oordeel gekomen dat appellant geschikt is te achten voor zijn eigen werk zoals omschreven in het rapport van de arbeidsdeskundige van 3 december 2004. In aanvulling daarop heeft de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 18 juli 2012 overtuigend toegelicht dat appellant, uitgaande van de in de FML van 15 juni 2012 opgenomen beperkingen, in staat was zijn eigen werk te verrichten. Het Uwv heeft dan ook terecht de WIA-uitkering van appellant per
30 oktober 2012 beëindigd. Het subsidiair door het Uwv ingenomen standpunt dat appellant eveneens geschikt is voor de op basis van het CBBS geselecteerde functies behoeft dan ook geen bespreking.
4.6.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient bevestigd te worden.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) D. van Wijk

TM