ECLI:NL:CRVB:2015:1652
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid. Appellante is met ingang van 9 maart 2011 volledig arbeidsongeschikt verklaard, maar de vraag in hoger beroep is of deze arbeidsongeschiktheid ook duurzaam is. De Raad heeft vastgesteld dat appellante door voetklachten en een psychische gesteldheid beperkingen ondervindt, maar dat de psychische klachten niet als blijvend zijn aangemerkt. De Raad heeft de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 19 juli 2013 als uitgangspunt genomen en geconcludeerd dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat is om minimaal drie van de geduide functies te verrichten. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant vernietigd en het Uwv in het gelijk gesteld, waarbij het Uwv niet verplicht was om appellante een IVA-uitkering toe te kennen. De Raad heeft ook de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep toegewezen, tot een totaalbedrag van € 2.695,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de rol van medische rapportages in dit proces.