ECLI:NL:CRVB:2015:1725
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand en de status van vreemdelingen
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellante op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving sinds 7 juni 2013 bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze bijstand per 1 augustus 2013 ingetrokken, omdat appellante geen geldige verblijfstitel had. Het college verklaarde het bezwaar van appellante tegen deze intrekking ongegrond, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat appellante tijdens de relevante periode niet als vreemdeling kon worden aangemerkt volgens de WWB. Dit betekent dat zij geen recht had op bijstand. De Raad oordeelde dat de vraag of appellante als kwetsbare persoon onder artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) bijzondere bescherming geniet, niet relevant was voor de WWB. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 2 juni 2015, met W.H. Bel als voorzitter en A.B.J. van der Ham en A.M. Overbeeke als leden van de meervoudige kamer.