ECLI:NL:CRVB:2015:1725

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
3 juni 2015
Zaaknummer
14-1782 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand en de status van vreemdelingen

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellante op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving sinds 7 juni 2013 bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze bijstand per 1 augustus 2013 ingetrokken, omdat appellante geen geldige verblijfstitel had. Het college verklaarde het bezwaar van appellante tegen deze intrekking ongegrond, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat appellante tijdens de relevante periode niet als vreemdeling kon worden aangemerkt volgens de WWB. Dit betekent dat zij geen recht had op bijstand. De Raad oordeelde dat de vraag of appellante als kwetsbare persoon onder artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) bijzondere bescherming geniet, niet relevant was voor de WWB. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 2 juni 2015, met W.H. Bel als voorzitter en A.B.J. van der Ham en A.M. Overbeeke als leden van de meervoudige kamer.

Uitspraak

14/1782 WWB
Datum uitspraak: 2 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 februari 2013, 13/6442 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Mr. M. Sloot, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 20 april 2015. Appellante en mr. Sloot zijn, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 7 juni 2013 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 10%.
1.2.
Uit onderzoek van het college van 20 augustus 2013 is gebleken dat appellante geen geldige verblijfstitel heeft op grond waarvan recht op bijstand bestaat.
1.3.
Bij besluit van 20 augustus 2013 heeft het college de bijstand ingetrokken met ingang van 1 augustus 2013.
1.4.
Bij besluit van 21 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 20 augustus 2013 ongegrond verklaard. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellante niet kan worden aangemerkt als een vreemdeling als bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, van de WWB, als gevolg waarvan zelfs op grond van artikel 16, tweede lid, van de WWB geen bijstand kan worden toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat zij recht heeft op (aanvullende) bijstand op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode bestrijkt de periode van 1 augustus 2013 tot en met 20 augustus 2013, de datum van het intrekkingsbesluit.
4.2.
Vaststaat dat appellante tijdens de te beoordelen periode geen vreemdeling was als bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, van de WWB. Als gevolg hiervan valt zij tevens onder artikel 16, tweede lid, van de WWB. Daarom kan aan haar geen bijstand ingevolge de WWB worden toegekend.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van 15 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1259) kan, indien ten aanzien van vreemdelingen als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de WWB, een positieve verplichting bestaat recht te doen aan artikel 8 van het EVRM, dit niet met toepassing van de WWB gestalte worden gegeven. De vraag of appellante is aan te merken als kwetsbare persoon die op grond van artikel 8 van het EVRM bijzondere bescherming geniet, kan daarom in het kader van de WWB in het midden worden gelaten.
4.4.
De stelling van appellante dat het college de aanvraag had moeten doorzenden naar het Centraal Orgaan asielzoekers kan niet slagen, reeds omdat geen sprake is van een aanvraag om bijstand, maar van intrekking van bijstand.
4.5.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en A.B.J. van der Ham en
A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2015.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) C.M. Fleuren

HD