ECLI:NL:CRVB:2015:1775
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van aanspraken op uitkering op grond van de Wet Wajong na laattijdige aanvraag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellant voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Appellant, geboren in 1975, had op 22 februari 2012 een aanvraag ingediend, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen omdat hij niet aan de voorwaarden voldeed. De rechtbank Limburg had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat de beoordeling van de aanspraken van appellant diende te geschieden aan de hand van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), ondanks het feit dat de aanvraag na 1 januari 2010 was ingediend. De verzekeringsarts had vastgesteld dat er geen informatie beschikbaar was over de medische toestand van appellant op de relevante momenten in zijn jeugd, waardoor niet kon worden vastgesteld of hij ten gevolge van ziekte of gebreken arbeidsongeschikt was. De Raad benadrukte dat bij een laattijdige aanvraag de bewijslast bij de aanvrager ligt, en dat het risico van het ontbreken van medische gegevens voor rekening van appellant komt.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier K. de Jong, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.