ECLI:NL:CRVB:2015:1775

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 mei 2015
Publicatiedatum
5 juni 2015
Zaaknummer
13-4519 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanspraken op uitkering op grond van de Wet Wajong na laattijdige aanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellant voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Appellant, geboren in 1975, had op 22 februari 2012 een aanvraag ingediend, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen omdat hij niet aan de voorwaarden voldeed. De rechtbank Limburg had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat de beoordeling van de aanspraken van appellant diende te geschieden aan de hand van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), ondanks het feit dat de aanvraag na 1 januari 2010 was ingediend. De verzekeringsarts had vastgesteld dat er geen informatie beschikbaar was over de medische toestand van appellant op de relevante momenten in zijn jeugd, waardoor niet kon worden vastgesteld of hij ten gevolge van ziekte of gebreken arbeidsongeschikt was. De Raad benadrukte dat bij een laattijdige aanvraag de bewijslast bij de aanvrager ligt, en dat het risico van het ontbreken van medische gegevens voor rekening van appellant komt.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier K. de Jong, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

13/4519 WWAJ
Datum uitspraak: 18 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 31 juli 2013, 12/1760 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2014.
Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1. Appellant - geboren [in] 1975 - heeft op instigatie van de gemeente Venlo op
22 februari 2012 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Bij besluit van 27 maart 2012 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen omdat appellant niet aan de voorwaarden voldoet. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 8 november 2012 (bestreden besluit) is dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij op de dag dat hij achttien jaar werd reeds arbeidsongeschikt was in de zin van de Wet Wajong. Ter onderbouwing heeft appellant opnieuw de eerder overgelegde stukken overgelegd, te weten de verklaring van 27 juli 1993 van orthopedagoog
P.J. van Kasteren en de bevindingen bij (her)keuring van 1 maart 1993 van arts
J.C.M. Oomen, voorzitter keuringscommissie Directie Dienstplichtzaken Ministerie van Defensie.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Zoals uiteen is gezet in de uitspraak van de Raad van 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111, dient, omdat appellant is geboren in 1975, hoewel hij zijn aanvraag na 1 januari 2010 heeft ingediend, de beoordeling van zijn aanspraken plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW).
4.2.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheden is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht of op een naburige soortgelijke plaats, te verdienen, hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen.
4.3.
In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 november 2012, gelezen in samenhang met het rapport van de verzekeringsarts van 26 maart 2012, is inzichtelijk uiteengezet dat niet kan worden achterhaald hoe de medische toestand en belastbaarheid van appellant feitelijk waren, aansluitend op de dag waarop hij zeventien en achttien jaar werd. Daarbij is acht geslagen op de in 3 vermelde stukken. Er is geen informatie voorhanden over de aanwezigheid van psychische klachten op 17-jarige leeftijd. De enkele melding van psychische problematiek in een bepaalde periode van het leven is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep te algemeen en geeft geen antwoord op de vraag of deze problematiek destijds al terug te voeren was op een psychische stoornis en/of een in ontwikkeling zijnde persoonlijkheidsstoornis in engere zin. Dientengevolge hebben de verzekeringsartsen niet vast kunnen stellen of appellant aansluitend op de dag waarop hij zeventien en achttien jaar werd ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat was om arbeid te verrichten.
4.4.
Aangezien appellant bijna negen jaar na zijn achttiende verjaardag een aanvraag heeft ingediend is er sprake van een laattijdige aanvraag en komt het risico dat de medische gegevens uit de jaren 1992 en 1993 niet meer konden worden achterhaald voor appellants risico. Verwezen wordt naar vaste rechtspraak waaruit blijkt dat de bewijslast bij een laattijdige aanvraag bij de aanvrager ligt, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen. Zie onder meer de uitspraken van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240 en 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477. Tegenover de conclusies van de in 4.3 vermelde verzekeringsgeneeskundige rapporten heeft appellant geen geneeskundige verklaring gesteld die doet twijfelen aan de juistheid van die conclusies.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) K. de Jong

JL