In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2015 uitspraak gedaan op een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 5 november 2009. Verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Tap, vroeg om herziening van de uitspraak waarin werd geoordeeld dat vier personen in dienstbetrekking tot hem stonden en niet als onderaannemers of opdrachtnemers. Het verzoek tot herziening is gedaan op basis van nieuwe feiten en omstandigheden die volgens verzoeker tot een andere uitspraak zouden kunnen leiden. De Raad heeft het verzoek afgewezen, omdat de aangevoerde feiten niet voldeden aan de vereisten van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad oordeelde dat de nieuwe informatie, waaronder een arrest van het gerechtshof Den Haag, niet als nieuwe feiten konden worden aangemerkt, omdat deze na de eerdere uitspraak zijn ontstaan. De Raad concludeerde dat de eerdere uitspraak bevestigd moest worden, omdat de premieschatting van het Uwv voldoende aanknopingspunten bood voor controle en bestrijding door verzoeker. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.