ECLI:NL:CRVB:2015:2096
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslag en verjaring in het bestuursrecht
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een onterecht betaalde toeslag aan appellante, die een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellante had in 2006 een toeslag aangevraagd, maar had daarbij geen melding gemaakt van haar overige inkomsten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft later vastgesteld dat appellante onterecht een toeslag had ontvangen, omdat haar totale inkomen boven het voor haar geldende sociaal minimum uitkwam. Het Uwv heeft de toeslag met terugwerkende kracht ingetrokken en een bedrag van € 12.189,32 teruggevorderd. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zij geen recht had op de toeslag, gezien haar totale inkomen. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht de toeslag heeft herzien en teruggevorderd, en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. Ook het beroep op verjaring werd verworpen, omdat het Uwv pas in 2013 op de hoogte was van de relevante feiten. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van het Uwv bij het toekennen van toeslagen en de verantwoordelijkheden van de aanvrager om alle relevante informatie te verstrekken.