ECLI:NL:CRVB:2015:2344
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing nieuwe bijstandsaanvraag na eerdere intrekking wegens geen wijziging van omstandigheden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de afwijzing van een nieuwe bijstandsaanvraag door het college van burgemeester en wethouders werd bevestigd. Appellant ontving sinds augustus 2006 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een onderzoek door het Team Handhaving Sociale Zekerheid, dat aan het licht bracht dat appellant niet op het opgegeven uitkeringsadres woonde, werd zijn bijstand per 7 januari 2013 ingetrokken. Appellant heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend.
Op 14 februari 2013 diende appellant een nieuwe aanvraag in, waarbij hij aangaf weer op het uitkeringsadres te wonen. Het college heeft echter opnieuw een onderzoek ingesteld, waarbij bleek dat appellant op het moment van de huisbezoeken niet thuis was en dat er aanwijzingen waren dat hij niet op het uitkeringsadres woonde. De aanvraag werd afgewezen, omdat appellant niet had aangetoond dat er relevante wijzigingen in zijn situatie waren.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat zijn woonsituatie was veranderd. De Raad concludeerde dat de bevindingen van het Team Handhaving, waaronder het feit dat appellant op belangrijke momenten niet thuis was en dat er geen bewijs was van een wijziging in zijn woonsituatie, de afwijzing van de bijstandsaanvraag rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.