ECLI:NL:CRVB:2015:2406
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens gezamenlijke huishouding met ex-echtgenoot
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de intrekking van bijstand aan appellante, die gehuwd is geweest met A. Na de echtscheiding in 1996 ontving appellante bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel heeft echter geconstateerd dat appellante en A een gezamenlijke huishouding voerden, wat leidde tot het vermoeden dat appellante niet recht had op de bijstand die zij ontving.
Naar aanleiding van dit vermoeden heeft het college een onderzoek ingesteld, waarbij onder andere waarnemingen zijn verricht en een huisbezoek is afgelegd. De bevindingen leidden tot de conclusie dat appellante en A vanaf 1 januari 2001 hun hoofdverblijf op hetzelfde adres hadden, wat in strijd was met de inlichtingenverplichting van appellante. Het college heeft daarop besloten de bijstand van appellante met terugwerkende kracht in te trekken.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de onderzoeksresultaten en de verklaringen van appellante en A als toereikend beschouwd om te concluderen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad bevestigde dat appellante niet als zelfstandig subject van bijstand kon worden beschouwd en dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.