ECLI:NL:CRVB:2015:2482

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
27 juli 2015
Zaaknummer
13-6278 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen het college van burgemeester en wethouders van Heerlen. Appellante, die lijdt aan multiple sclerose, had aanvankelijk 4 uur hulp bij het huishouden per week toegewezen gekregen. Na een verzoek om uitbreiding, heeft het college dit aantal verhoogd naar 5 uur en 15 minuten per week. Appellante was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat zij meer hulp nodig had dan het college had toegekend. De Raad heeft vastgesteld dat het college onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de toegekende uren voldoende waren om appellante te compenseren voor haar beperkingen bij het voeren van een huishouden. De rechtbank had eerder het besluit van het college vernietigd, maar de Raad heeft dit oordeel bevestigd en zelf in de zaak voorzien. De Raad heeft bepaald dat appellante recht heeft op 6 uur en 15 minuten hulp per week, gebaseerd op de normtijden van het Protocol indicatiestelling hulp bij het huishouden. De Raad heeft ook geoordeeld dat de hardheidsclausule van de gemeentelijke verordening niet van toepassing was. Daarnaast is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.960,- bedragen, en moet het college het griffierecht van € 160,- vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing van besluiten door het college en de noodzaak om rekening te houden met de specifieke omstandigheden van de aanvrager.

Uitspraak

13/6278 WMO
Datum uitspraak: 22 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
15 oktober 2013, 12/385 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.M.W.H. Bedaux, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft tezamen met de zaken 13/6279 WMO en 13/6285 WMO plaatsgevonden op 11 juni 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot en [naam echtgenoot], kantoorgenoot van mr. Bedaux. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door W.G. Savelbergh.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ondervindt beperkingen als gevolg van de ziekte multiple sclerose. In verband hiermee is aan appellante hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) toegekend voor 4 uur per week.
1.2.
Op 27 maart 2011 heeft appellante het college verzocht om uitbreiding van het aantal uren hulp bij het huishouden. Naar aanleiding hiervan heeft een Wmo-consulente op 12 juli 2011 een huisbezoek afgelegd bij appellante. Daarnaast heeft GGD Zuid Limburg (GGD) op verzoek van het college een medisch onderzoek verricht naar de belastbaarheid van de echtgenoot van appellante. Uit een medisch advies van 23 september 2011 van de GGD blijkt dat de echtgenoot bekend is met psychische klachten, rug-, been- en schouderklachten en lijdt aan een longaandoening met allergie. De medisch adviseur acht de echtgenoot van appellante beperkt ten aanzien van het uitvoeren van de zware en de lichte huishoudelijke taken en het strijkwerk.
1.3.
Bij besluit van 28 september 2011 heeft het college onder verwijzing naar het medisch advies van 23 september 2011 appellante in aanmerking gebracht voor hulp bij het huishouden met een omvang van 5 uur en 15 minuten per week, voor de periode van 26 september 2011 tot en met 30 september 2016, te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Het college heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat appellante door haar beperkingen niet in staat is tot het verrichten van huishoudelijke taken en dat de echtgenoot van appellante als gevolg van eigen beperkingen slechts gedeeltelijk in staat is om de huishoudelijke werkzaamheden als gebruikelijke zorg te verrichten. Voor de taken die de echtgenoot niet kan verrichten, dient appellante te worden gecompenseerd. Het college heeft tijd toegekend voor zwaar huishoudelijk werk (3 uur), licht huishoudelijk werk (1 uur en 30 minuten) en het uitvoeren van strijkwerkzaamheden (45 minuten).
1.4.
Naar aanleiding van het tegen het besluit van 28 september 2011 gemaakte bezwaar, heeft de GGD op 7 december 2011 een aanvullend medisch advies uitgebracht. De medisch adviseur komt tot de conclusie dat de in bezwaar ontvangen informatie geen aanleiding geeft om het eerdere medisch advies van 23 september 2011 te wijzigen.
1.5.
Bij besluit van 27 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het college onder verwijzing naar beide GGD-adviezen het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het college zijn de
GGD-adviezen voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en is er geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover het betrekking heeft op de toekenning van 45 minuten per week voor was- en strijkwerkzaamheden en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat appellante in aanmerking wordt gebracht voor 75 minuten per week voor
was- en strijkwerkzaamheden. De rechtbank heeft overwogen dat in een door appellante overgelegd rapport van 5 maart 2013 van Welpart B.V. (Welpart) voldoende aanknopingspunten zijn te vinden om appellante in aanmerking te brengen voor 30 minuten extra bovenop de door het college toegekende 45 minuten per week in verband met extra
was- en strijkwerkzaamheden. De rechtbank heeft in het rapport van Welpart geen aanknopingspunten gevonden om de door het college op grond van de GGD-adviezen toegekende tijd voor zwaar en licht huishoudelijk werk onvoldoende te achten.
3. Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het college heeft de aan appellante toegekende huishoudelijke hulp gebaseerd op de adviezen van de GGD. Het college heeft de omvang van het benodigde aantal uren hulp bij het huishouden bepaald aan de hand van het Protocol indicatiestelling hulp bij het huishouden (Protocol). Bij de aangevallen uitspraak is aan appellante 30 minuten extra tijd toegekend in verband met extra was- en strijkwerkzaamheden.
4.2.
Appellante heeft aangevoerd dat zij is aangewezen op meer uren hulp bij het huishouden. Ook kan haar echtgenoot door eigen beperkingen en als gevolg van overbelasting geen gebruikelijke zorg aan haar bieden. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar het rapport van 5 maart 2013 van Welpart. De conclusie van Welpart dat de echtgenote van appellante wel gebruikelijke zorg kan verlenen bij het boodschappen doen en de broodmaaltijd klaarmaken volgt appellante daarbij niet.
4.3.
Welpart heeft in het rapport de volgens Welpart voor appellante benodigde hulp bij het huishouden vastgesteld op 10,42 uur per week. Welpart heeft zich hierbij, evenals het college, gebaseerd op de in het Protocol neergelegde normstelling voor de bepaling van de omvang van de huishoudelijke hulp op grond van de Wmo. Aan de hand van deze normen heeft Welpart per huishoudelijke taak gedetailleerd en gemotiveerd aangegeven hoeveel minuten huishoudelijke hulp voor appellante nodig zijn en waarom zij is aangewezen op meer minuten hulp bij het huishouden dan door het college is toegekend. Het college heeft geen aanleiding gezien om het rapport van Welpart voor te leggen aan een medisch adviseur of zijn standpunt naar aanleiding van dit rapport te herzien.
4.4.
De Raad is van oordeel dat het college, gezien het rapport van Welpart en ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn geweest, onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom appellante met de 5 uur en 45 minuten per week die haar ten gevolge van de aangevallen uitspraak is toegekend voldoende wordt gecompenseerd voor de beperkingen die zij ondervindt bij het voeren van een huishouden.
4.5.
De rechtbank heeft het voorgaande niet onderkend. De aangevallen uitspraak komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.6.
Uit een oogpunt van finale geschilbeslechting ziet de Raad aanleiding om zelf in de zaak te voorzien als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb en te bepalen dat appellante in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden met een omvang van 6 uur en 15 minuten per week. De Raad heeft zich hierbij gebaseerd op de toepasselijke normtijden van het Protocol en is, evenals het college, uitgegaan van een twee-/meerpersoonshuishouden in een eengezinswoning.
- Zwaar huishoudelijk werk: 180 minuten per week. Deze omvang is gelijk aan de tijd die het college en Welpart voor zwaar huishoudelijk werk hebben berekend. Er is geen aanleiding voor toekenning van extra tijd, nu het door Welpart gestelde extra schoonmaakwerk door urineverlies en rolstoelgebruik niet is onderbouwd en appellante desgevraagd ook niet concreet heeft aangegeven welke schoonmaaktaken blijven liggen.
- Licht huishoudelijk werk: 90 + 30 = 120 minuten per week. Nu zowel in de GGD-adviezen als in het Welpart-rapport is vermeld dat extra schoonmaken nodig is in verband met de allergie van de echtgenoot van appellante, is toekenning van 30 minuten extra per week aangewezen. Voor toekenning van meer tijd bestaat geen aanleiding nu de door Welpart hiervoor in het rapport benoemde omstandigheden, grootte van de woning en knoeien met eten en drinken, niet zijn onderbouwd of gebleken.
- Was- en strijkwerkzaamheden: 75 minuten per week. Deze omvang is gelijk aan de door Welpart berekende tijd en aan de bij de aangevallen uitspraak aan appellante toegekende tijd.
- Boodschappen. Er is geen aanleiding voor toekenning van tijd voor het doen van boodschappen nu de echtgenoot van appellante tegenover de GGD heeft verklaard dat hij in staat is om met de auto boodschappen te doen en ook in het Welpart-rapport is vermeld dat de echtgenoot de dagelijkse boodschappen kan doen. Daarbij mag van hem worden verwacht dat hij, zoals de medisch adviseur van de GGD heeft aangegeven, de boodschappen over de week verdeelt, zodat hij niet zwaar hoeft te tillen of te dragen.
- Koken. Er is geen aanleiding voor toekenning van tijd voor het bereiden van maaltijden. Uit het Welpart-rapport blijkt dat de echtgenoot van appellante de broodmaaltijden kan bereiden. Voor zover de echtgenoot als gevolg van zijn allergieën niet in staat is om de warme maaltijden te bereiden, kan gebruik worden gemaakt van kant-en-klaar maaltijden zoals in het Welpart-rapport is vermeld. Dat het wegens de afwezigheid van de echtgenoot of externe mantelzorger noodzakelijk is dat voor het opwarmen hiervan één keer per week tijd zou moeten worden toegekend is niet aannemelijk gemaakt. Anders dan Welpart zal de Raad hiervoor dan ook geen tijd toekennen.
4.7.
Aan het voorgaande voegt de Raad nog toe dat het college in de door appellante aangevoerde omstandigheden, die niet nader zijn onderbouwd, geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan de artikel 49 van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011 Gemeente Heerlen opgenomen hardheidsclausule.
5. De Raad ziet aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze worden begroot op € 980,- in beroep en op € 980,- in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 januari 2012 gegrond en vernietigt dit besluit;
- bepaalt dat appellante in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden met een omvang van 6 uur en 15 minuten per week;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep van in totaal € 1.960,-;
- bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en A.J. Schaap en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2015.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) I. Mehagnoul

AP