ECLI:NL:CRVB:2015:2515

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2015
Publicatiedatum
28 juli 2015
Zaaknummer
14/3851 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en procesbelang na herziening door Uwv

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv werd behandeld. Het Uwv had bij besluit van 2 augustus 2011 appellante per 13 januari 2010 doorlopend arbeidsongeschikt geacht, wat leidde tot de heropening van haar Ziektewet-uitkering. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het hoger beroep feitelijk geen betekenis meer heeft, omdat er geen inhoudelijk geschil meer bestaat tussen partijen. De Raad stelt vast dat het Uwv volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens ontbreken van procesbelang. De uitspraak van de rechtbank Limburg is vernietigd en de Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 8 juli 2015.

Uitspraak

14/3851 ZW
Datum uitspraak: 8 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 mei 2014, 10/1990 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2015. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen. De zaken 13/6837 WIA, 13/6838 WIA, 13/6843 WIA, 14/2828 WIA, 14/3851 ZW, 14/6000 WIA, 14/6001 WIA, 14/6332 WW en 14/6334 ZW zijn ter zitting gevoegd behandeld. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de zaken (waar nodig) gesplitst en wordt in de zaken (afzonderlijk) uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was gedurende 21 uur per week werkzaam als schoonmaakster van kantoorpanden en ontving daarnaast een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (voor
23 uur per week) toen zij zich met ingang van 13 januari 2010 ziek meldde met lichamelijk klachten ten gevolge van een haar overkomen val. Het Uwv heeft aan haar een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), toegekend. Naar aanleiding van de ziekmelding heeft onderzoek door een verzekeringsarts plaatsgevonden, die appellante per 5 maart 2010 weer geschikt heeft geacht haar eigen werk te verrichten. Bij besluit van 4 maart 2010 is appellantes ZW-uitkering beëindigd. Het tegen dit besluit door appellante ingestelde bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 31 maart 2010 gegrond verklaard. Besloten is appellantes
ZW-uitkering per 5 maart 2010 voort te zetten. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 maart 2010 ten grondslag.
1.2.
Appellante is nadien, in het kader van de ZW, nog een aantal keer op het spreekuur van een verzekeringsarts gezien, laatstelijk op 4 november 2010. Op basis van bevindingen uit dossierstudie, waaronder informatie van de bedrijfsarts, behandelend sector en eigen onderzoek is appellante door deze arts per 5 november 2010 weer in staat geacht haar eigen werk te verrichten. Bij besluit van 4 november 2010 heeft het Uwv beslist.
1.3.
Appellante is van dit besluit in bezwaar gekomen. In de bezwaarfase heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft op basis van bevindingen uit dossierstudie, aanwezigheid bij hoorzitting en eigen lichamelijk en psychisch onderzoek geconcludeerd dat geen sprake is van ongeschiktheid voor de maatgevende arbeid door beperkingen vanuit ziekte of gebrek. Bij besluit van 17 december 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
Appellante is van het bestreden besluit in beroep gekomen. Hangende dit beroep heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 2 augustus 2011, het bezwaar van appellante tegen een beslissing van 3 mei 2011 waarbij appellante een uitkering ingevolge de ZW per
13 januari 2010 is ontzegd, gegrond verklaard. Appellante is per 13 januari 2010 doorlopend arbeidsongeschikt geacht, wat betekent dat de ZW-uitkering die per 5 november 2010 was beëindigd weer is heropend en aan appellante wordt uitbetaald.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 4 november 2010 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Hiertoe heeft de rechtbank als volgt overwogen:
“Met het besluit van 2 augustus 2011 is het Uwv in feite teruggekomen op het standpunt zoals vermeld in het primaire en het bestreden besluit. Uit het besluit van
2 augustus 2011 volgt immers dat appellante op en na 5 november 2010 ongeschikt voor haar arbeid is. Dit betekent dat appellante terecht opgekomen is tegen het bestreden besluit.
Nu het Uwv het bestreden besluit niet expliciet heeft ingetrokken ziet de rechtbank, in afwijking van hetgeen ter zitting is besproken, aanleiding om het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen en zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen. Op die manier zijn de beslissingen ook daadwerkelijk de wereld uit”.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het is vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8633, dat sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
4.2.
Nu het Uwv bij besluit van 2 augustus 2011 appellante per 13 januari 2010 doorlopend arbeidsongeschikt heeft geacht en volledig tegemoet gekomen is aan haar bezwaren tegen het besluit van 4 maart 2010, heeft onderhavige hoger beroep feitelijk geen betekenis meer, omdat er geen inhoudelijk geschil tussen partijen meer aanwezig is. Nu appellante met haar hoger beroep niet meer kan bereiken wat zij voor ogen had, wordt geoordeeld dat het hoger beroep, wegens ontbreken van procesbelang, niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en H.G. Rottier en E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) V. van Rij

NK