ECLI:NL:CRVB:2015:2693

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2015
Publicatiedatum
11 augustus 2015
Zaaknummer
13/3459 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) door het Zorgkantoor en de gevolgen van het niet indienen van zorgovereenkomsten en nota's

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante, die een persoonsgebonden budget (pgb) had ontvangen van het Zorgkantoor voor de jaren 2011 en 2012, had niet voldaan aan de verplichtingen om verantwoording af te leggen over de besteding van dit budget. Het Zorgkantoor had herhaaldelijk verzocht om de benodigde documenten, waaronder zorgovereenkomsten en nota's, maar deze waren niet ingediend. Hierdoor heeft het Zorgkantoor het pgb voor 2011 en 2012 ingetrokken en teruggevorderd. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij de pgb's wel degelijk had verantwoord en dat het Zorgkantoor onvoldoende onderzoek had gedaan naar de verleende zorg. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet aan haar verplichtingen had voldaan, aangezien zij geen zorgovereenkomsten en betaalbewijzen had overgelegd. De Raad benadrukte dat de verantwoording van de besteding van het pgb de eigen verantwoordelijkheid van de verzekerde is en dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen en in te trekken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van de juiste documentatie bij het Zorgkantoor en de gevolgen van het niet voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Regeling subsidies AWBZ. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/3459 AWBZ
Datum uitspraak: 15 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 juni 2013, 12/1148 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Stichting Zorgkantoor Menzis (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2015. Namens appellante is verschenen mr. F.H. Elema, kantoorgenoot van mr. Van Dijk. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.G.M. Bosma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Zorgkantoor heeft aan appellante op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de jaren 2011 en 2012 een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend voor het inkopen van AWBZ-zorg. Daarbij heeft het Zorgkantoor appellante gewezen op de aan het hebben van een pgb verbonden verplichtingen, waaronder de verplichting om verantwoording af te leggen over de besteding van het budget.
1.2.
Bij besluiten van 26 april 2012, 7 mei 2012 en 11 mei 2012 heeft het Zorgkantoor het voor het jaar 2012 verleende pgb ingetrokken en de eindafrekeningen van de pgb’s voor de jaren 2011 en 2012 vastgesteld. Bij de eindafrekening voor het jaar 2011 heeft het Zorgkantoor vastgesteld dat appellante van het toegekende pgb van € 14.883,15 slechts € 7.485,17 heeft verantwoord. Hierdoor vordert het Zorgkantoor, rekening houdend met het verantwoordingsvrije bedrag, € 7.147,98 van appellante terug. Bij de eindafrekening voor het jaar 2012 heeft het Zorgkantoor vastgesteld dat appellante de voor de eerste helft van het jaar 2012 uitbetaalde voorschotten van € 7.489,30 in het geheel niet heeft verantwoord. Daarom vordert het Zorgkantoor dat gehele bedrag van haar terug.
1.3.
Bij besluit van 4 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het tegen de onder 1.2 genoemde besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Zorgkantoor ten grondslag gelegd dat appellante ook na bezwaar niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Regeling subsidies AWBZ (de Regeling). De in bezwaar afgelegde verantwoording wordt onvoldoende gedragen door de onderliggende bewijsstukken. Hierdoor bestaat geen inzicht in de aard van de verleende zorg, de hoogte van de vergoeding en de tijden waarop de zorg is verleend. Bij de afweging van de belangen van appellante tegen de belangen van het Zorgkantoor heeft het Zorgkantoor in aanmerking genomen dat het op een verantwoorde en doelmatige manier moet omgaan met de maatschappelijke middelen en dat appellante geen bewijsstukken heeft waarmee zij de verantwoording van de pgb’s kan onderbouwen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij stelt zich op het standpunt dat zij de toegekende pgb’s heeft verantwoord. Met betrekking tot de tweede helft van het jaar 2011 heeft appellante bankafschriften overgelegd. Omdat de toen ingeschakelde zorgverlener geen medewerking wilde verlenen aan het verstrekken van informatie aan het Zorgkantoor had het op de weg van het Zorgkantoor gelegen om onderzoek te doen naar de toen verleende zorg. Gedurende de eerste helft van het jaar 2012 werd de zorg geleverd door de huidige partner van appellante. Appellante verwijst hiervoor naar de overgelegde zorgovereenkomst. De wijze waarop het Zorgkantoor de belangen van appellante heeft meegewogen blijkt onvoldoende uit het bestreden besluit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het Zorgkantoor heeft de door appellante voor de eerste helft van het jaar 2011 opgegeven kosten voor zorgverlener en ex-partner [naam] van € 7.485,17 geaccepteerd. Voor het jaar 2011 is uitsluitend in geschil de verantwoording van de voor de tweede helft van dat jaar opgegeven kosten voor [naam] van € 7.500,-. Voor het jaar 2012 is in geschil de verantwoording van de in de eerste helft van dat jaar voor zorgverlener [partner] , de huidige partner van appellante, opgegeven kosten van € 7.450,-.
4.2.1.
Uit de gedingstukken komt het volgende naar voren. Appellante heeft het verantwoordingsformulier voor de tweede helft van het jaar 2011 aanvankelijk niet ingediend bij het Zorgkantoor. Het Zorgkantoor heeft appellante hierom meermalen, namelijk bij brieven van 16 december 2011, 13 maart 2012 en 3 april 2012 verzocht. In de laatste brief heeft het Zorgkantoor bovendien gewaarschuwd dat het pgb zou stoppen indien appellante de verantwoording niet zou insturen. Appellante heeft in bezwaar alsnog een op 17 juli 2012 gedateerd verantwoordingsformulier voor de tweede helft van het jaar 2011 ingediend met daarop enkel vermeld kosten voor door [naam] verleende zorg van € 7.500,-. Ook heeft zij toen bankafschriften overgelegd waaruit betalingen aan [naam] met de omschrijving salaris juli tot en met december 2011 voor een totaalbedrag van € 5.500,- blijken. Ten slotte heeft appellante in bezwaar een eveneens op 17 juli 2012 gedateerd verantwoordingsformulier voor de eerste helft van het jaar 2012 ingediend met daarop enkel vermeld de kosten van door [partner] verleende zorg van € 7.450,-. In hoger beroep heeft appellante een op 1 januari 2012 ingaande en gedateerde zorgovereenkomst met [partner] overgelegd.
4.2.2.
Uit 4.2.1 volgt dat appellante voor zover het gaat over de door [naam] verleende zorg geen zorgovereenkomst en geen nota’s of declaraties heeft overgelegd, hoewel het Zorgkantoor appellante heeft gewezen op de verplichting deze stukken over te leggen en ook nog in bezwaar hierom heeft verzocht. Dat appellante bij brief van 6 februari 2012 aan het Zorgkantoor heeft meegedeeld dat zij voor de tweede helft van het jaar 2011 € 7.500,- aan [naam] heeft betaald kan hieraan niet afdoen. Voor wat betreft de door [partner] verleende zorg heeft appellante wel een zorgovereenkomst overgelegd, maar nota’s of declaraties en betaalbewijzen ontbreken. Hieruit volgt dat appellante niet heeft voldaan aan de ingevolge artikel 2.6.9 van de Regeling op haar rustende verplichtingen inzake het afleggen van verantwoording. Het Zorgkantoor was dan ook op grond van de artikelen 2.6.12 en 2.6.13 van de Regeling bevoegd om het pgb voor het jaar 2011 lager vast te stellen dan het bij de verlening vermelde bedrag en het pgb voor het jaar 2012 in te trekken en lager vast te stellen, voor zover niet ingetrokken.
4.3.1.
Zoals de Raad eerder in zijn uitspraak van 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9635, heeft overwogen dient het Zorgkantoor bij de discretionaire bevoegdheid om het pgb lager vast te stellen een afweging te maken tussen het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichting en de gevolgen van de verlaging voor de ontvanger. Hierbij is tevens de ernst van de tekortkoming en de mate waarin deze aan de ontvanger kan worden verweten van belang. Ook bij de in artikel 2.6.12, tweede lid, van de Regeling gegeven discretionaire bevoegdheid tot het intrekken van het pgb dient het Zorgkantoor een belangenafweging te maken.
4.3.2.
Het Zorgkantoor heeft wat appellante heeft aangevoerd niet doorslaggevend hoeven achten en heeft daarbij de in geding zijnde belangen voldoende kenbaar afgewogen. Het Zorgkantoor heeft appellante herhaaldelijk vooraf gewezen op de verplichting tot verantwoording. Nadien heeft het Zorgkantoor appellante in de gelegenheid gesteld alsnog aan haar verplichting tot verantwoording te voldoen. Deze verplichting geldt ook indien de zorg wordt verleend door een (ex-)partner. Voorop staat dat de verantwoording van de besteding van het pgb de eigen verantwoordelijkheid is van de verzekerde. Dat [naam] de zorgovereenkomst niet wil afstaan komt voor rekening en risico van appellante. Het uit de bankafschriften voor de tweede helft van het jaar 2011 blijkende bedrag van € 5.500,- is lager dan het bij de verantwoording opgegeven bedrag. Bovendien heeft appellante bij de rechtbank vermeld dat [naam] gedurende de laatste maanden van het jaar 2011 feitelijk geld heeft ontvangen zonder zorg te verlenen. Ook dat komt voor rekening en risico van appellante Verder kan uit enkel de overgelegde bankafschriften niet worden afgeleid dat [naam] de overige in geding zijnde maanden AWBZ-zorg aan appellante heeft verleend. Ten aanzien van [naam] ontbreken immers de zorgovereenkomst en gespecificeerde nota’s, waaruit kan blijken wanneer welke zorg tegen welk tarief is verleend. Ook zijn geen andere gegevens voorhanden waaruit dit kan worden opgemaakt. Hierdoor heeft appellante voor de tweede helft van het jaar 2011 niet aannemelijk gemaakt dat de zorg waarvoor het pgb is toegekend ook daadwerkelijk is verleend en betaald. Ditzelfde geldt voor het jaar 2012 ten aanzien van [partner] , omdat met betrekking tot de door [partner] verleende zorg in het geheel geen betaalbewijzen zijn overgelegd.
4.4.
Appellante heeft geen gronden aangevoerd tegen de wijze waarop het Zorgkantoor gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde voorschotten.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en M.F. Wagner en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2015.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) V. van Rij

HD