ECLI:NL:CRVB:2015:2694

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2015
Publicatiedatum
11 augustus 2015
Zaaknummer
13/3460 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoording persoonsgebonden budget en de verplichtingen van de ontvanger

In deze zaak gaat het om de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan appellant is toegekend door het Zorgkantoor op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de jaren 2011 en 2012. Het Zorgkantoor heeft het pgb ingetrokken en terugvorderingen ingesteld omdat appellant niet voldoende verantwoording heeft afgelegd over de besteding van het budget. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hij de pgb's wel degelijk heeft verantwoord en heeft bankafschriften overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellant niet de vereiste zorgovereenkomsten en nota's heeft overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken van het Zorgkantoor. De Raad heeft geoordeeld dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen en het pgb voor 2012 in te trekken, maar dat het Zorgkantoor ten onrechte een bedrag van € 1.480,- voor zorg verleend door 's HeerenLoo niet in de verantwoording heeft betrokken. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd voor het jaar 2011 en het pgb vastgesteld op € 32.744,96, met een terugvordering van € 25.287,46. Voor het jaar 2012 blijft de intrekking van het pgb gehandhaafd.

Uitspraak

13/3460 AWBZ
Datum uitspraak: 15 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 juni 2013, 12/1147 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Zorgkantoor Menzis (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2015. Namens appellant is verschenen mr. F.H. Elema, kantoorgenoot van mr. Van Dijk. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.G.M. Bosma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Zorgkantoor heeft aan appellant op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de jaren 2011 en 2012 een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend voor het inkopen van AWBZ-zorg. Daarbij heeft het Zorgkantoor appellant gewezen op de aan het hebben van een pgb verbonden verplichtingen, waaronder de verplichting om verantwoording af te leggen over de besteding van het budget.
1.2.
Bij besluit van 26 april 2012 en twee besluiten van 18 mei 2012 heeft het Zorgkantoor het voor het jaar 2012 verleende pgb ingetrokken en de eindafrekeningen van de pgb’s voor de jaren 2011 en 2012 vastgesteld. Bij de eindafrekening voor het jaar 2011 heeft het Zorgkantoor vastgesteld dat appellant van het toegekende pgb van € 58.032,42 slechts € 30.394,47 heeft verantwoord. Hierdoor vordert het Zorgkantoor, rekening houdend met het verantwoordingsvrije bedrag, € 26.767,46 van appellant terug. Bij de eindafrekening voor het jaar 2012 heeft het Zorgkantoor vastgesteld dat appellant de voor de eerste helft van het jaar 2012 uitbetaalde voorschotten ten bedrage van € 24.650,73 in het geheel niet heeft verantwoord. Daarom vordert het Zorgkantoor dat gehele bedrag van hem terug.
1.3.
Bij besluit van 9 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het tegen de onder 1.2 genoemde besluiten gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover het betreft de eindafrekening voor het jaar 2012. Voor dat jaar heeft het Zorgkantoor alsnog kosten van zorgverlener ’s HeerenLoo van € 1.520,- geaccepteerd en rekening gehouden met het verantwoordingsvrije bedrag van € 890,34, waardoor voor het jaar 2012 de terugvordering wordt verminderd tot € 22.240,39. Voor het overige heeft het Zorgkantoor het bezwaar tegen de onder 1.2 genoemde besluiten ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Zorgkantoor ten grondslag gelegd dat appellant ook na bezwaar niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Regeling subsidies AWBZ (de Regeling). De in bezwaar afgelegde verantwoording wordt onvoldoende ondersteund door de in bezwaar aangedragen stukken. Hierdoor bestaat geen inzicht in de aard van de verleende zorg, de hoogte van de vergoeding en de tijden waarop de zorg is verleend. Ondanks de vastgestelde onregelmatigheden is voor het Zorgkantoor voldoende aannemelijk dat de genoemde zorgkosten voor zorgverlener
’s HeerenLoo ten laste van het budget kunnen worden gebracht. Bij de afweging van de belangen van appellant tegen de belangen van het Zorgkantoor heeft het Zorgkantoor in aanmerking genomen dat het op een verantwoorde en doelmatige manier moet omgaan met de maatschappelijke middelen en dat appellant geen bewijsstukken heeft waarmee hij de verantwoording van de pgb’s kan onderbouwen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij stelt zich op het standpunt dat hij de toegekende pgb’s heeft verantwoord. Met betrekking tot de jaren 2011 en 2012 heeft appellant bankafschriften overgelegd waaruit de betalingen aan de zorgverleners blijken. Niet valt in te zien waarom het Zorgkantoor niet ook de in bezwaar overgelegde nota voor in het jaar 2011 gemaakte kosten voor zorgverlener ’s HeerenLoo had kunnen accepteren. De wijze waarop het Zorgkantoor de belangen van appellant heeft meegewogen miskent de omvang van de schuld waarmee appellant, die inmiddels verblijft in een instelling, op zeventienjarige leeftijd wordt geconfronteerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het Zorgkantoor heeft de door appellant voor de eerste helft van het jaar 2011 opgegeven kosten voor [naam] , zorgverlener en ex-partner van zijn moeder, van € 30.394,14,- geaccepteerd. Voor het jaar 2011 is in geschil de verantwoording van de kosten voor de tweede helft van dat jaar voor [naam] van € 28.626,- en voor ’s HeerenLoo van € 1.480,-. Voor het jaar 2012 zijn in geschil de verantwoording van de kosten in de eerste helft van dat jaar voor zorgverlener en huidige partner van de moeder [partner] van € 16.200,- en de na de gegrondverklaring in bezwaar resterende kosten voor ’s HeerenLoo van € 6.960,- (€ 8.480,- verminderd met € 1.520,-).
4.2.1.
Uit de gedingstukken komt het volgende naar voren. Appellant, destijds nog wettelijk vertegenwoordigd door zijn moeder, heeft het verantwoordingsformulier over de tweede helft van het jaar 2011 aanvankelijk niet ingediend bij het Zorgkantoor. Het Zorgkantoor heeft appellant hierom meermalen, namelijk bij brieven van 16 december 2011, 13 maart 2012 en 3 april 2012 verzocht. In de laatste brief heeft het Zorgkantoor bovendien gewaarschuwd dat het pgb zou stoppen indien appellant de verantwoording niet zou insturen. Appellant heeft in bezwaar alsnog een op 17 juli 2012 gedateerd verantwoordingsformulier over de tweede helft van het jaar 2011 ingediend met daarop vermeld kosten van door [naam] verleende zorg van € 28.626,- en van door ’s HeerenLoo verleende zorg van € 1.480,-. Ook heeft appellant toen bankafschriften overgelegd waaruit betalingen aan [naam] blijken met de omschrijving “salaris” voor juli tot en met december 2011 en spaargeld voor een totaalbedrag van € 22.690,16. Met betrekking tot de door ’s Heerenloo verleende zorg heeft appellant toen een zorgovereenkomst overgelegd. Tevens heeft appellant toen een op 27 januari 2012 gedateerde herinneringsfactuur van ’s HeerenLoo betreffende facturen uit november en december 2011 voor een totaalbedrag van € 1.480,- overgelegd en een op 8 maart 2012 gedateerde factuur voor verleende zorg in (ondermeer) januari 2012 van € 1.520,-. Ten slotte heeft appellant in bezwaar een op 17 juli 2012 gedateerd verantwoordingsformulier voor de eerste helft van het jaar 2012 ingediend met daarop vermeld de kosten van door [partner] verleende zorg van € 16.200,- en door ’s HeerenLoo verleende zorg van € 8.480,-. In hoger beroep heeft appellant aanvullende bankafschriften overgelegd. Hieruit blijken betalingen aan [partner] over de maanden januari tot en met juni 2012 van in totaal € 24.600,- met de omschrijving “salaris”. Verder blijkt uit de bankafschriften een in januari 2012 afgeschreven betaling aan ’s HeerenLoo van € 1.480,- betreffende de facturen uit november en december 2011 genoemd in de herinneringsfactuur van 27 januari 2012.
4.2.2.
Uit 4.2.1 volgt dat appellant met betrekking tot de door [naam] verleende zorg geen zorgovereenkomst en geen nota’s of declaraties heeft overgelegd, hoewel het Zorgkantoor appellant heeft gewezen op de verplichting om deze stukken over te leggen en ook nog in bezwaar hierom heeft verzocht. De enkele mededeling van appellant in zijn brief van 6 februari 2012 aan het Zorgkantoor, dat hij voor de tweede helft van het jaar 2011 aan [naam] € 27.390,- heeft betaald voor verleende zorg kan aan het vorenstaande niet afdoen. Voor wat betreft de door [partner] verleende zorg heeft appellant evenmin een zorgovereenkomst, nota’s of declaraties overgelegd. Ten aanzien van de nog in geding zijnde kosten voor ’s HeerenLoo ontbreken facturen met bijbehorende betaalbewijzen behalve het in hoger beroep overgelegde bankafschrift waaruit de betaling van twee facturen voor in november en december 2011 door ’s HeerenLoo verleende zorg blijkt. Ter zitting van de Raad is namens het Zorgkantoor verklaard dat deze kosten alsnog in de verantwoording kunnen worden betrokken, gelet op het alsnog in hoger beroep overgelegde bankafschrift. Behoudens een bedrag van € 1.480,- voor door ’s HeerenLoo verleende zorg in het jaar 2011, volgt hieruit dat appellant met betrekking tot de nog in geding zijnde kosten niet heeft voldaan aan de ingevolge artikel 2.6.9 van de Regeling op hem rustende verplichtingen inzake het afleggen van verantwoording. Het Zorgkantoor was dan ook op grond van de
artikelen 2.6.12 en 2.6.13 van de Regeling bevoegd om het pgb voor 2011 lager vast te stellen dan het bij de verlening vermelde bedrag en het pgb over 2012 in te trekken en lager vast te stellen, voor zover niet ingetrokken.
4.3.1.
Zoals de Raad eerder in zijn uitspraak van 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9635, heeft overwogen moet het Zorgkantoor bij de discretionaire bevoegdheid om het pgb lager vast te stellen een afweging maken tussen het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichting en de gevolgen van de verlaging voor de ontvanger. Hierbij is tevens de ernst van de tekortkoming en de mate waarin deze aan de ontvanger kan worden verweten van belang. Ook bij de in artikel 2.6.12, tweede lid, van de Regeling gegeven discretionaire bevoegdheid tot het intrekken van het pgb dient het Zorgkantoor een belangenafweging te maken.
4.3.2.
Het Zorgkantoor heeft wat appellant heeft aangevoerd niet doorslaggevend hoeven achten. Het Zorgkantoor heeft (de wettelijk vertegenwoordiger van) appellant herhaaldelijk vooraf gewezen op de verplichting tot verantwoording. Nadien heeft het Zorgkantoor appellant in de gelegenheid gesteld alsnog aan zijn verplichting tot verantwoording te voldoen. Deze verplichting geldt ook indien de zorg wordt verleend door een (ex)partner van een ouder. Voorop staat dat de verantwoording van de besteding van het pgb de eigen verantwoordelijkheid is van de verzekerde. Dat [naam] de zorgovereenkomst niet wil afstaan komt voor rekening en risico van appellant. Het uit de bankafschriften voor de tweede helft van het jaar 2011 blijkende bedrag van € 22.690,16 is lager dan het bij de verantwoording opgegeven bedrag. Bovendien heeft appellant bij de rechtbank vermeld dat [naam] gedurende de laatste maanden van 2011 feitelijk geld heeft ontvangen zonder zorg te verlenen. Ook dat komt voor rekening en risico van appellant. Uit enkel de overgelegde bankafschriften kan verder niet worden afgeleid dat [naam] de overige in geding zijnde maanden AWBZ-zorg aan appellant heeft verleend. Ten aanzien van [naam] ontbreken immers de zorgovereenkomst en gespecificeerde nota’s, waaruit kan blijken wanneer welke zorg tegen welk tarief is verleend. Ook zijn geen andere gegevens voorhanden waaruit dit kan worden opgemaakt. Hierdoor heeft appellant voor de tweede helft van het jaar 2011 ten aanzien van [naam] niet aannemelijk gemaakt dat de zorg waarvoor het pgb is toegekend ook daadwerkelijk is verleend en betaald. Ditzelfde geldt voor het jaar 2012 ten aanzien van [partner] . Ook bij [partner] stemt het bij de verantwoording opgegeven bedrag niet overeen met de uit de bankafschriften blijkende betalingen gedurende de eerste helft van het jaar 2012. Bovendien ontbreken de zorgovereenkomst en gespecificeerde nota’s.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3.2 volgt dat het Zorgkantoor behoudens een bedrag van € 1.480,- voor door ’s Heerenloo verleende zorg in het jaar 2011 bevoegd was het pgb voor het jaar 2011 lager vast te stellen en het pgb voor het jaar 2012 in te trekken en lager vast te stellen, voor zover niet ingetrokken, en dat niet is gebleken dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van die bevoegdheid.
4.5.
De door appellant aangevoerde onder 3 vermelde persoonlijke omstandigheden maken niet dat geoordeeld moet worden dat het Zorgkantoor met betrekking tot de terugvordering niet in redelijkheid tot de gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen. Ook de omvang van het in totaal terug te vorderen bedrag maakt dit niet anders. Het Zorgkantoor moet bij de inning of invordering van de geldschuld immers rekening houden met de beslagvrije voet. Niet is gebleken dat aantoonbaar sprake is van zodanig onaanvaardbare consequenties van de terugvordering dat het Zorgkantoor het belang bij de terugvordering niet in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van appellant om de onverschuldigd betaalde voorschotten te behouden.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.3.2 volgt eveneens dat het Zorgkantoor de door ’s Heerenloo in 2011 verleende zorg ten onrechte voor een bedrag van € 1.480,- niet in de verantwoording heeft betrokken. Het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak kunnen daarom niet in stand blijven. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen voor zover het betreft het jaar 2011. Mede uit het oogpunt van definitieve geschillenbeslechting ziet de Raad tevens aanleiding zelf in de zaak te voorzien als bedoeld in artikel 8:72, derde lid onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en overweegt daartoe als volgt.
4.7.
Gelet op 4.6 moet ter vaststelling van het pgb voor het jaar 2011 het verantwoorde bedrag worden verhoogd met € 1.480,- en worden bepaald op € 31.874,47 (€ 30.394,47 vermeerderd met € 1.480,-). Rekening houdend met het verantwoordingsvrije bedrag van € 870,49 dient het pgb 2011 te worden vastgesteld op € 32.744,96. De terugvordering voor 2011 dient daarom te worden bepaald op € 25.287,46 (€ 26.767,46 verminderd met € 1.480,-). Voor het jaar 2012 blijven de intrekking van het pgb en de vaststelling op nihil, voor zover niet ingetrokken, gehandhaafd en blijft de terugvordering onveranderd € 24.650,73.
5. Er bestaat geen aanleiding tot vergoeding van proceskosten in beroep en hoger beroep. Het Zorgkantoor is uiteindelijk aan appellant tegemoetgekomen op het punt van op 31 januari 2012 aan ’s Heerenloo betaalde zorgkosten van € 1.480,-. Het bewijs van betaling heeft appellant zonder afdoende verklaring niet eerder dan in hoger beroep overgelegd.
6. Gezien wat onder 6 is overwogen bestaat evenmin aanleiding om met toepassing van
artikel 8:114 van de Awb te bepalen dat het Zorgkantoor het griffierecht aan appellant dient te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 9 oktober 2012 voor zover het
betreft het jaar 2011;
- bepaalt voor het jaar 2011 de vaststelling van het pgb op € 32.744,96 en de terugvordering
op € 25.287,46 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 9 oktober 2012.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en M.F. Wagner en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2015.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) V. van Rij

AP