ECLI:NL:CRVB:2015:2769

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2015
Publicatiedatum
18 augustus 2015
Zaaknummer
14/316 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar inzake bijstandsverlening en inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar dat appellanten hebben ingediend tegen een brief van het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas. De brief, gedateerd 6 augustus 2012, verzocht appellanten om gegevens te verstrekken met betrekking tot betalingen die zij hadden ontvangen in het kader van een schadevergoeding en een vaststellingsovereenkomst. Het college waarschuwde dat het niet nakomen van deze inlichtingenverplichting gevolgen kon hebben voor hun recht op bijstand.

Appellanten ontvingen bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Na herhaalde verzoeken om informatie, waaronder bankafschriften, heeft het college op 24 september 2012 het recht op bijstand van appellanten opgeschort. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep tegen dit besluit gegrond, omdat de opgevraagde bankgegevens niet noodzakelijk waren voor het vaststellen van het recht op bijstand. Appellanten maakten bezwaar tegen de brief van 6 augustus 2012, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de brief van 6 augustus 2012 een beslissing is die niet vatbaar is voor bezwaar of beroep, omdat deze slechts een procedurele stap betreft in de voorbereiding van een besluit. De Raad stelt vast dat appellanten niet rechtstreeks in hun belang zijn getroffen door deze brief, en dat zij hun bezwaren konden aanvoeren in de procedure tegen het besluit van 24 september 2012. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak is gedaan door C. van Viegen, met M. Zwart als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 augustus 2015.

Uitspraak

14/316 WWB
Datum uitspraak: 18 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
4 december 2013, 13/3497 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. H.M.J. Offermans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. E.M. Pommé, advocaat, heeft zich als gemachtigde van appellanten gesteld.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Het college is gebleken dat betalingen aan appellanten zijn gedaan in verband met een schadevergoeding en een vaststellingsovereenkomst. Bij brief van 6 augustus 2012 heeft het college appellanten verzocht om voor 1 september 2012 gegevens te verstrekken, waaronder bankafschriften met betrekking tot deze betalingen en de periode van drie maanden voorafgaand aan deze betalingen. Hierbij heeft het college meegedeeld dat het niet nakomen van de inlichtingenverplichting gevolgen kan hebben voor het recht op bijstand en kan leiden tot verlaging van de bijstand.
1.2.
Bij brief van 6 september 2012 heeft het college appellanten opnieuw verzocht om gegevens, waaronder bankafschriften met betrekking tot de periode van drie maanden voorafgaand aan de onder 1.1 vermelde betalingen. Deze gegevens moesten uiterlijk op
21 september 2012, verlengd tot 24 september 2012, worden overgelegd. Bij besluit van
24 september 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 december 2012, heeft het college het recht op bijstand van appellanten opgeschort met ingang van 24 september 2012. Bij uitspraak van 24 januari 2014 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
11 december 2012 gegrond verklaard. Hieraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat de opgevraagde bankgegevens niet noodzakelijk zijn om het recht op bijstand vast te stellen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.3.
Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen de brief van 6 augustus 2012. Bij besluit van 11 december 2012 (bestreden besluit) heeft het college dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtsreeks in zijn belang treft.
4.2.
Appellanten hebben het bestreden besluit en het oordeel van de rechtbank daarover zo opgevat, dat met de brief van 6 augustus 2012 nog geen sprake is van het intreden van rechtsgevolgen, dat in dit geval sprake was van een beslissing ter voorbereiding van een besluit, en dat pas het voor te bereiden besluit zelf appellabel is. Zij hebben bestreden dat de hier aan de orde zijnde beslissing een beslissing is die hen, los van het voor te bereiden besluit, niet rechtstreeks treft.
4.3.
Anders dan appellanten, is de Raad van oordeel dat de brief van 6 augustus 2012 een beslissing is als bedoeld in artikel 6:3 van de Awb inzake de procedure ter voorbereiding van het besluit van het college over het recht op bijstand van appellanten en dat zij daardoor los van dat te nemen besluit niet rechtstreeks in hun belang worden getroffen. Het standpunt van appellanten dat het college ten onrechte, onder dreiging van een sanctie, van hen heeft verlangd dat zij bankafschriften zouden overleggen, waarvoor zij onnodig kosten hebben moeten maken, leidt niet tot het oordeel dat appellanten los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in hun belang worden getroffen. Appellanten konden, zoals zij ook hebben gedaan, dit aan de orde stellen in de procedure tegen het besluit van 24 september 2012. Vergelijk de uitspraken van 8 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP6186 en van
18 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY7429.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de brief van 6 augustus 2012 niet voor bezwaar vatbaar is.
Het college heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard en de rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard.
4.5.
Gelet op het voorgaande treft het hoger beroep geen doel. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2015.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) M. Zwart

HD