In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WAO-aanspraken van appellant. Het Uwv had in een eerdere tussenuitspraak (ECLI:NL:CRVB:2015:264) een gebrek in het bestreden besluit geconstateerd en moest dit herstellen. Het Uwv heeft vervolgens zelfstandig beoordeeld of appellant de wachttijd voor de WAO had doorlopen. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor twijfel aan de conclusie van het Uwv dat appellant niet in aanmerking kwam voor een WAO-uitkering per 16 december 1991. Appellant was op 17 juni 1992 niet verzekerd voor de Nederlandse arbeidsongeschiktheidswetten, omdat hij niet doorlopend arbeidsongeschikt was geweest sinds 16 december 1991. Hierdoor kwam hij ook niet in aanmerking voor een uitkering naar aanleiding van zijn melding bij het Caisse Nationale de Sécurité Sociale op 17 juli 1992.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv het gebrek in het bestreden besluit had hersteld door een zorgvuldige beoordeling van alle beschikbare gegevens, inclusief medische gegevens. Appellant had geen nieuwe gegevens overgelegd die zijn standpunt konden onderbouwen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld om het door appellant betaalde griffierecht te vergoeden.