ECLI:NL:CRVB:2015:3131

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 september 2015
Publicatiedatum
15 september 2015
Zaaknummer
14-4443 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenlandbijdrage Zvw en recht op zorg in Frankrijk ten laste van Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de buitenlandbijdrage in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De appellant, die sinds 1990 in Frankrijk woont, heeft op basis van Verordening (EG) nr. 883/2004 recht op zorg in zijn woonland, ten laste van Nederland. De appellant was van mening dat het heffen van een buitenlandbijdrage een ongelijke behandeling vormde en dat hij niet had kunnen voorzien dat hij deze bijdrage verschuldigd zou zijn bij zijn verhuizing naar Frankrijk. De Raad oordeelde dat het heffen van de buitenlandbijdrage geen schending van communautair of internationaal recht oplevert. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij de berekeningssystematiek en de woonlandfactor werden uiteengezet. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de rechtbank de wettelijke bepalingen correct had toegepast. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

14.4443 ZVW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 juni 2014, 13/4153 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Frankrijk (appellant)
Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz)
Datum uitspraak: 9 september 2015
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578) oefent het Zorginstituut de bevoegdheden uit die voorheen door Cvz werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder het Zorginstituut mede verstaan Cvz.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Zorginstituut heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgehad tezamen met de zaken 13/1661 ZVW, 13/1808 ZVW en 14/986 ZVW op 25 maart 2015. In die zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan. Appellant is verschenen. Het Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulder.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1930, woont vanaf 1990 in Frankrijk. In 2011 ontving hij pensioenen op grond van de Algemene Ouderdomswet en pensioenen van Nationale Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V., de Stichting Kuwait Petroleum Pensioenfonds Nederland, de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij en de Stichting Pensioenfonds ABP.
1.2.
Cvz heeft appellant als verdragsgerechtigde aangemerkt. Als verdragsgerechtigde heeft appellant op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004) recht op zorg in zijn woonland (Frankrijk), ten laste van Nederland. Voor dit recht op zorg is hij op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) een bijdrage verschuldigd (de buitenlandbijdrage). Door het Caisse Primaire d’Assurance Maladie in Frankrijk, het bevoegde orgaan, is - op het E-121 formulier - op 23 februari 2006 bevestigd dat appellant met ingang van 1 januari 2006 in Frankrijk is ingeschreven voor medische zorg en dat de kosten voor die zorg ten laste van Nederland komen.
1.3.
Cvz heeft appellant een voorlopige en een definitieve jaarafrekening over het jaar 2011 toegezonden. De daarin vastgestelde buitenlandbijdrage bestaat uit een nominaal deel, een inkomensafhankelijk deel berekend op grond van artikel 5.2 van de Zvw (inkomensafhankelijke Zvw-bijdrage) en een inkomensafhankelijk deel berekend op grond van overeenkomstig de Wet financiering sociale verzekeringen verschuldigde premie voor de Algemene wet bijzondere ziektekosten (inkomensafhankelijke AWBZ-bijdrage). De aldus bepaalde grondslag is vermenigvuldigd met de zogenaamde woonlandfactor. Het bij de definitieve jaarafrekening berekende bedrag ad € 3.328,11 is verminderd met de inhoudingen van € 2.276,56.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 13 juni 2013 (bestreden besluit) heeft Cvz de buitenlandbijdrage verminderd tot € 3.327,83.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daartoe de berekeningssystematiek en de toepassing van de woonlandfactor uiteengezet. Onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van 14 oktober 2010, ECLI:EU:C:2010:6200CJ0345 heeft de rechtbank het beroep op het keuzerecht verworpen. Onder verwijzing naar uitspraken van de Raad heeft de rechtbank geoordeeld dat de woonlandfactor niet leidt tot een overduidelijke onevenredigheid en dat het achterwege blijven van inhouding door het ABP en de late vaststelling van de definitieve jaarafrekening niet leidt tot aanpassing van de jaarafrekening.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en, ter aanvulling van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden, aangevoerd dat het
AWBZ-deel van de buitenlandbijdrage moet vervallen. Daarbij heeft hij verwezen naar de overweging van de Raad in de uitspraak van 7 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT2302 dat nationale wetgeving op het gebied van de sociale zekerheid met artikel 21 VWEU blijft stroken, mits zij er niet zonder meer toe leidt dat sociale bijdragen worden betaald zonder dat daar een recht op prestaties tegenover staat. Verder heeft hij aangevoerd dat hij vanaf 1 mei 2010 AWBZ-zorg uitsluitend in Nederland zou kunnen krijgen en dus zou moeten remigreren en dat dit in strijd is met het in het EVRM neergelegde recht op eerbiediging van zijn privé, familie- en gezinsleven.
3.2.
Het Zorginstituut heeft volstaan met een verwijzing naar de uitspraak op het bezwaar en het verweerschrift in eerste aanleg.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant op grond van Vo 883/2004 recht heeft op zorg in Frankrijk ten laste van Nederland. De bepalingen van artikel 25 en 30 van
Vo 883/2004 hebben met betrekking tot de in geschil zijnde kwestie dezelfde strekking als de bepalingen van artikel 28 bis en 33 van Vo. 1408/71. Met betrekking tot de beoordeling van de gronden van het hoger beroep geldt dan ook hetzelfde als opgenomen in overweging 4.1 van de uitspraak van de Raad met kenmerk 13/1661 ZVW en 13/1808 ZVW.
4.2.
De rechtbank heeft ook overigens een juiste toepassing gegeven aan de wettelijke bepalingen. Het hoger beroep moet worden verworpen en de aangevallen uitspraak kan worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J. Brand en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2015.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) H.J. Dekker

AP