ECLI:NL:CRVB:2015:3201
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor WIA-functies
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die eerder als schoonmaakster werkte en op 14 april 2009 uitviel met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in 2011 vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en heeft haar geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Appellante heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. In 2012 meldde zij zich ziek met rugklachten en in 2013 concludeerde een arts van het Uwv dat zij geschikt was voor de functies die in het kader van de Wet WIA waren geduid. Het Uwv beëindigde haar ZW-uitkering per 15 juli 2013.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellante is van deze uitspraak in hoger beroep gegaan, waarbij zij aanvoert dat haar klachten en beperkingen zijn onderschat. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de beroepsgronden van appellante afdoende heeft besproken en dat er geen nieuwe medische informatie is overgelegd die aanleiding geeft voor een ander oordeel. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt.