ECLI:NL:CRVB:2015:3201

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
14/1682 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor WIA-functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die eerder als schoonmaakster werkte en op 14 april 2009 uitviel met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in 2011 vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en heeft haar geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Appellante heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. In 2012 meldde zij zich ziek met rugklachten en in 2013 concludeerde een arts van het Uwv dat zij geschikt was voor de functies die in het kader van de Wet WIA waren geduid. Het Uwv beëindigde haar ZW-uitkering per 15 juli 2013.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellante is van deze uitspraak in hoger beroep gegaan, waarbij zij aanvoert dat haar klachten en beperkingen zijn onderschat. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de beroepsgronden van appellante afdoende heeft besproken en dat er geen nieuwe medische informatie is overgelegd die aanleiding geeft voor een ander oordeel. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

14/1682 ZW
Datum uitspraak: 16 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
5 maart 2014, 13/5098 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A.M. Kools, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2015. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Boon, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster voor 32 uur per week. Zij is op 14 april 2009 uitgevallen met psychische klachten. Bij besluit van 30 september 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij met ingang van
2 augustus 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit berust op het standpunt dat appellante geschikt is voor de functies van samensteller metaalwaren productiemedewerker, administratief medewerker, textielproductenmaker, productiemedewerker textiel, samensteller kunststof- en rubberindustrie en wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur. Appellante heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Per 13 april 2012 heeft appellante zich, vanuit de situatie dat zij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, ziek gemeld met rugklachten. Appellante heeft op 9 juli 2013 het spreekuur van een arts van het Uwv bezocht. Deze arts heeft in haar rapportage van die datum geconcludeerd dat appellante geschikt is om de in het kader van de Wet WIA geduide functies te verrichten. Bij besluit van 9 juli 2013 heeft het Uwv de uitkering van appellante op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 15 juli 2013 beëindigd.
1.3.
Bij besluit van 17 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 juli 2013 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 29 september 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BN8717) heeft de rechtbank vastgesteld dat uitsluitend de geschiktheid van appellante op 15 juli 2013 voor ten minste één van de in het kader van de Wet WIA geduide functies ter discussie staat. De rechtbank heeft overwogen dat de klachten en beperkingen van appellante door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn betrokken bij het vaststellen van de beperkingen tot het verrichten van arbeid. Op grond van de resultaten van een lichamelijk onderzoek op 9 juli 2013 is vervolgens geconcludeerd dat appellante meer beperkt is op het punt buigen. Dit heeft ertoe geleid dat twee van de geduide functies niet passend zijn. Dat betekent volgens het Uwv echter niet dat appellante niet meer geschikt is voor ten minste één van de overige functies. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft duidelijk en kenbaar rekening gehouden met informatie van de behandelende sector. Volgens de rechtbank zijn er voorts geen aanknopingspunten om de beoordeling van het Uwv voor onjuist te houden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de door appellante overgelegde rapportage van de neuroloog geen afwijkingen laat zien en dat het verslag van de orthopeed vermeldt dat appellante onveranderde lage rugklachten heeft.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante opnieuw - kort weergegeven - aangevoerd dat haar klachten en beperkingen zijn onderschat en niet of niet voldoende in de door het Uwv in dit geval gehanteerde zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst zijn weergegeven. Zij heeft uiteengezet dat zij zich op verschillende aspecten meer beperkt acht. Ter zitting heeft gemachtigde van appellante desgevraagd nader toegelicht dat appellante zich op medische gronden niet in staat acht de geduide functies te vervallen. In dit kader is nogmaals gewezen op het verslag van de orthopeed.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft die beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De feiten en de overwegingen die aan het oordeel ten grondslag liggen worden onderschreven. In hoger beroep is geen (nieuwe) medische informatie overgelegd die aanleiding geeft voor een ander oordeel op de datum in geding. Volstaan wordt daarom met te verwijzen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Uit hetgeen onder 4.1 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.3.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
J. Smeets als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) B. Fotchind

HD