ECLI:NL:CRVB:2015:3261

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 september 2015
Publicatiedatum
28 september 2015
Zaaknummer
14/1443 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van arbeidsongeschiktheid en vergoeding van proceskosten in WIA-zaak

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar arbeidsongeschiktheid. Appellante, die als administratief medewerkster werkte, had zich ziek gemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv had haar resterende verdiencapaciteit vastgesteld op 63,62% en haar recht op een loongerelateerde WGA-uitkering vastgesteld. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar beperkingen door het Uwv waren onderschat. Ze verzocht om een herbeoordeling van haar situatie en vergoeding van de kosten die zij in de bezwaarprocedure had gemaakt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen van appellante. Wel oordeelde de Raad dat het Uwv ten onrechte had nagelaten de kosten van appellante in de bezwaarprocedure te vergoeden, omdat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid in de bezwaarprocedure had verhoogd. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en herstelde de rechtspositie van appellante door het besluit van het Uwv te herroepen en de kosten in bezwaar te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische gegevens en de verplichting van het Uwv om kosten te vergoeden wanneer de rechtspositie van een appellant wijzigt. De Raad heeft de proceskosten van appellante in bezwaar, beroep en hoger beroep vastgesteld op een totaalbedrag van € 2.940,-, inclusief griffierechten.

Uitspraak

14/1443 WIA
Datum uitspraak: 11 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
7 februari 2014, 12/1484 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.U.J. Hopman hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hopman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als administratief medewerkster voor 28 uur per week. Met ingang van 1 februari 2010 heeft zij zich ziek gemeld wegens zowel psychische als lichamelijke klachten. Op grond van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv haar resterende verdiencapaciteit per einde wachttijd, 27 februari 2012, bepaald op 63,62%. Gelet op deze bevindingen heeft het Uwv bij besluit van 6 december 2011 vastgesteld dat appellante met ingang van 27 februari 2012 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Appellante heeft tegen het besluit van 6 december 2011 bezwaar gemaakt. Ze heeft aangevoerd dat de verzekeringsarts een te rooskleurig beeld heeft gegeven van haar beperkingen. Op basis van de combinatie van haar lichamelijke en psychische klachten meent appellante dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Zij heeft het Uwv verzocht het bezwaar gegrond te verklaren en de door haar in bezwaar gemaakte kosten te vergoeden.
1.3.
Appellante is vervolgens onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. Deze arts heeft op 27 maart 2012 op basis van eigen onderzoek en de gegevens van (voormalige) behandelaars van appellante gerapporteerd dat er op lichamelijk gebied geen bevredigende verklaring is gevonden voor de pijnklachten van appellante. Bij appellante is sprake van dysthymie. Zowel de pijn en de vermoeidheid van appellante zijn goed te verklaren uit een stemmingsstoornis. Voor een nader onderzoek door een psychiater ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden. Voor relevante cognitieve beperkingen vond hij objectief geen aanwijzingen. Hoewel appellante zich daartoe niet erg gemotiveerd voelt, meent de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er reden is voor een psychiatrische behandeling van de klachten van appellante, omdat een stemmingsstoornis in het algemeen goed te behandelen is. In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 maart 2012 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren aangescherpt, een aantal door de primaire verzekeringsarts aangenomen fysieke beperkingen geschrapt en de door de primaire verzekeringsarts aangenomen urenbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week gehandhaafd.
1.4.
Op basis van de FML van 27 maart 2012 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de theoretische verdiencapaciteit van appellante vastgesteld aan de hand van een drietal voor appellante geschikt geachte functies, te weten administratief medewerker (SBC-code 315090), inpakker (SBC-code 111190) en besteller post/pakketten (SBC-code 282102). De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is nader vastgesteld op 65,76%.
1.5.
Op grond van de bevindingen van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv bij besluit van 7 mei 2012 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 december 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat het bestreden besluit op een zorgvuldig medisch onderzoek berust. Zij zag geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat. De voor appellante geselecteerde functies acht de rechtbank in medisch opzicht passend. Met de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gegeven toelichting op de in de geselecteerde functies voorkomende signaleringen heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat deze functies geschikt zijn voor appellante, aldus de rechtbank. Het verzoek van appellante om vergoeding van de proceskosten heeft de rechtbank afgewezen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen, zoals weergegeven in de FML van 27 maart 2012. Het Uwv heeft met name haar psychische beperkingen onderschat en heeft de door de behandelend reumatoloog Van Brussel en revalidatiearts Bakker gegeven informatie op onjuiste wijze in de beoordeling betrokken. Appellante acht zich niet in staat de geselecteerde functies te vervullen en bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de arbeidskundige bezwaar en beroep de signaleringen bij de geselecteerde functies voldoende heeft toegelicht.
3.2.
Bij brief van 27 april 2015 heeft appellante aanvullend aangevoerd dat het Uwv ten onrechte heeft nagelaten haar in de bezwaarprocedure gemaakte kosten te vergoeden, omdat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op een hoger percentage heeft vastgesteld dan aan het primaire besluit van 6 december 2011 ten grondslag lag. Appellante heeft herhaald dat het Uwv ten onrechte geen psychiatrische expertise heeft doen verrichten, temeer omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zelf te kennen heeft gegeven dat er reden is voor een psychiatrisch onderzoek van appellante. Appellante heeft voorts herhaald dat zij concentratieproblemen heeft en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte een aantal, door de primaire verzekeringsarts eerder aangenomen lichamelijke beperkingen heeft geschrapt. Ten slotte acht appellante de in 1.4 vermelde functies niet geschikt uit het oogpunt van, onderscheidenlijk, concentratieklachten, hand- en vingergebruik en het stellen van deadlines.
3.3.
Onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van, onderscheidenlijk, 30 april 2015 en 1 mei 2015, heeft het Uwv te kennen gegeven in de nadere gronden geen aanleiding te hebben gezien zijn standpunt te wijzigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit op een zorgvuldig medisch onderzoek berust is juist. De zich in het dossier bevindende medische stukken geven geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat. Het standpunt van appellante dat het Uwv de rapporten van revalidatiearts Bakker en reumatoloog Van Brussel onjuist heeft beoordeeld, wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de informatie van deze artsen uitdrukkelijk in zijn rapport van 27 maart 2012 betrokken. Appellante heeft niet gemotiveerd waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze informatie onjuist zou hebben gewogen en evenmin medische stukken ter onderbouwing van haar standpunt overgelegd.
4.2.
Voor het oordeel dat het Uwv en de rechtbank ten onrechte hebben afgezien van het inwinnen van een psychiatrische expertise is geen aanleiding. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan appellante te kennen heeft gegeven dat het noodzakelijk is dat zij zich onder psychiatrische behandeling stelt, leidt niet tot een ander oordeel omdat deze opmerking niet was ingegeven uit onzekerheid over de gestelde diagnose, maar uit oogpunt van de wenselijkheid dat appellante zich voor de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde stemmingsstoornis zou laten behandelen. Dat er in verband met deze diagnose geen aanleiding is appellante voor het vasthouden en verdelen van de aandacht beperkt te houden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd in zijn in beroep overgelegde rapport van 9 juli 2012. Voor de door appellante in haar aanvullende gronden gestelde overschrijding van haar belastbaarheid in de voor haar geselecteerde functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep terecht te kennen gegeven dat appellante op de door haar vermelde items niet beperkt is.
4.3.
Het hoger beroep van appellante slaagt, voor zover zij heeft aangevoerd dat het Uwv ten onrechte heeft nagelaten de door haar in de bezwaarprocedure gemaakte kosten te vergoeden. Appellante heeft er in dit verband terecht op gewezen dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de bezwaarprocedure op een hoger percentage heeft vastgesteld dan aan het primaire besluit van 6 december 2011 ten grondslag lag. Zoals de Raad in zijn uitspraken van 15 januari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1) en 29 oktober 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:4471) heeft geoordeeld, heeft de wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage in de bezwaarfase een wijziging van de rechtspositie tot gevolg. Dit betekent dat sprake is van herroepen als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hieruit volgt dat het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 december 2011 ten onrechte ongegrond heeft verklaard en ten onrechte heeft geweigerd de kosten in bezwaar aan appellante te vergoeden. Het besluit van
6 december 2011 zal worden herroepen.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 6 december 2011 ongegrond is verklaard en vergoeding van de kosten in bezwaar is afgewezen.
5. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in bezwaar, beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 980,- in bezwaar,
€ 980,- in beroep en € 980,- in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 7 mei 2012, voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 6 december 2011 ongegrond is verklaard en vergoeding van de kosten in bezwaar is afgewezen;
  • herroept het besluit van 6 december 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 7 mei 2012;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.940,-;
  • bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en
W.D.M. van Diepenbeek als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) K. de Jong

NW