Uitspraak
OVERWEGINGEN
.De WAO-uitkering kon dan ook met terugwerkende kracht worden verlaagd. Volgens de rechtbank heeft appellante aan het enkele tijdsverloop niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat het teveel betaalde aan
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van een WAO-uitkering van appellante. Appellante had een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, maar na het verkrijgen van inkomsten uit arbeid, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloten dat zij over een bepaalde periode een lagere uitkering had moeten ontvangen. Het Uwv vorderde het onterecht betaalde bedrag van € 7.838,87 terug. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat haar inkomsten uit arbeid invloed zouden hebben op de hoogte van haar uitkering. De Raad bevestigde dat het Uwv artikel 44 van de WAO met terugwerkende kracht kon toepassen, wat betekent dat de uitkering van appellante met terugwerkende kracht verlaagd kon worden. De Raad oordeelde verder dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, ondanks de psychische gevolgen die appellante aanvoerde. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel en rechtszekerheid in relatie tot de terugvordering van uitkeringen, en dat het Uwv recht had om de onterecht betaalde uitkering terug te vorderen.