ECLI:NL:CRVB:2015:3483

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
14/2342 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kledingkosten na gewichtsverlies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van vervanging van kleding na een aanzienlijk gewichtsverlies van de betrokkene, die het gevolg was van een bariatrische operatie. De betrokkene had op 15 april 2013 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand, maar deze werd door het college van burgemeester en wethouders van Oldambt afgewezen. De rechtbank had in een eerdere uitspraak het besluit van het college vernietigd en bepaald dat de betrokkene recht had op bijzondere bijstand. Het college ging hiertegen in hoger beroep.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de kosten voor kleding in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden voldaan, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. De Raad oordeelde dat de kosten voor de betrokkene voorzienbaar waren, gezien haar eerdere aanvraag voor bijzondere bijstand in 2010 en het feit dat zij al vanaf 2010 bezig was met afvallen. De Raad concludeerde dat de betrokkene niet aannemelijk had gemaakt dat de kosten voor kleding boven het gemiddelde bedrag dat een vrouw aan kleding uitgeeft, uitkwamen en dat zij niet had gereserveerd voor deze kosten.

Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand was aangevraagd, niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in de WWB. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bijstandsontvangers om rekening te houden met mogelijke toekomstige kosten en om hierop te anticiperen.

Uitspraak

14/2342 WWB, 14/3320 WWB
Datum uitspraak: 13 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 13 maart 2014, 13/1121 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Oldambt (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft R.A.L. Koremans, gemachtigde, een verweerschrift ingediend, tevens inhoudende incidenteel hoger beroep.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 9 juni 2015.
Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene heeft op 15 april 2013 een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van vervanging van haar garderobe. Ter toelichting op dat verzoek heeft zij vermeld dat sprake is van bovenmatig gewichtsverlies in korte tijd na een bij haar in september 2012 verrichte bariatrische operatie.
1.2.
Bij besluit van 25 april 2013 heeft appellant de aanvraag afgewezen. Bij besluit van
16 september 2013 (bestreden besluit) heeft appellant het tegen het besluit van 25 april 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit is het volgende ten grondslag gelegd. Appellant gaat uit van een medische noodzaak voor de operatie die betrokkene heeft ondergaan. De meerkosten voor de aanschaf van kleding kunnen in een dergelijk geval worden vergoed. Tijdens de zitting van de adviescommissie bezwaarschriften is gebleken dat vanaf juni 2012 (bedoeld is: vanaf september 2012) tot op de datum van de hoorzitting een bedrag van € 100,- aan kleding was uitgegeven. Uitgaande van het door het NIBUD berekende bedrag dat een vrouw gemiddeld per jaar aan kleding uitgeeft (€ 625,20), is dus van meerkosten niet gebleken. Ook indien er wel van zou worden uitgegaan dat de kosten zich hebben voorgedaan, zou volgens appellant geen recht op bijstand hebben bestaan omdat de kosten voorzienbaar waren, waarbij in aanmerking is genomen dat betrokkene al vanaf 2010 bezig was met afvallen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 25 april 2013 herroepen, bepaald dat appellant aan betrokkene een bedrag van € 625,50 aan bijzondere bijstand dient te verlenen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat sprake is van noodzakelijke kosten als gevolg van de operatie en het daarop gevolgde aanzienlijke gewichtsverlies en dat de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, te weten de grote gewichtsafname zonder dat vooraf duidelijk zou zijn hoe groot de gewichtsafname precies zou zijn.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden, strekkende tot ongegrondverklaring van het beroep in eerste aanleg, tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Het incidenteel hoger beroep van betrokkene strekt ertoe dat aan haar een bedrag van
€ 1.250,- aan bijzondere bijstand wordt toegekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In art 35, eerste lid, van de WWB is bepaald, verkort weergegeven, dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het bijstandverlenend orgaan niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen.
4.2.
Bij de toepassing van deze bepaling dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De vraag of de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
Voor de kosten van kleding geldt dat zij worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen op bijstandsniveau, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat die kosten niet uit het inkomen op bijstandsniveau en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.4.
Appellant heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de rechtbank geen acht heeft geslagen op het in het bestreden besluit neergelegde standpunt dat de hier aan de orde zijnde kosten voorzienbaar waren, zoals in 1.2 (slot) isweergegeven. Op verzoek van de Raad heeft appellant de stukken overgelegd die zien op een eerdere aanvraag, door betrokkene ingediend op 21 juni 2010, om bijzondere bijstand voor kledingkosten. Ook in die aanvraag ging het om vervanging van kleding in verband met een aanzienlijk gewichtsverlies. Tijdens de zitting van de adviescommissie bezwaarschriften is van de kant van betrokkene meegedeeld dat zij in die periode inderdaad flink (30 kilo) was afgevallen, maar ook dat betrokkene vervolgens weer in gewicht is toegenomen. Gelet op deze voorgeschiedenis, heeft appellant zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat voor betrokkene voorzienbaar was dat zij mogelijk (telkens) kosten zou moeten maken voor aanpassing van haar garderobe en dat zij daarom voor de nu aan de orde zijnde kosten had moeten reserveren voor het geval deze kosten niet zouden kunnen worden betaald uit de lopende bijstandsuitkering. In dat verband is van belang dat iedereen geacht wordt kosten voor kleding te maken en dat in de bijstandsnorm kosten van kleding zijn begrepen. Partijen zijn het erover eens dat in zoverre kan worden aangesloten bij het door het NIBUD berekende bedrag van € 625,- per jaar aan kledingkosten voor een vrouw. Betrokkene heeft tot in hoger beroep evenwel niet duidelijk gemaakt dat zij in haar situatie vanaf de operatie feitelijk kosten moest maken die uitstegen boven dat bedrag en, zo ja, in welke mate. Dat brengt tevens met zich mee dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat het hier gaat om extra kosten van kleding die niet konden worden voldaan uit het inkomen en waarvoor zij niet heeft kunnen reserveren.
4.5.
De Raad volgt appellant daarom in zijn standpunt dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB, zodat de aanvraag terecht is afgewezen. De rechtbank heeft dat niet onderkend. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit dient ongegrond te worden verklaard. Nu het hoger beroep van appellant reeds hierom slaagt, kunnen de overige door appellant naar voren gebrachte hoger beroepsgronden buiten bespreking blijven.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat aan een beoordeling van het incidenteel hoger beroep niet wordt toegekomen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 16 september 2013 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke als voorzitter en C. van Viegen en
F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2015.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

HD