ECLI:NL:CRVB:2015:3555

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
14/2171 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA en Wajong-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en studieperiode

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant, die een aanvraag had ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geweigerd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De appellant had in het jaar voorafgaand aan zijn arbeidsongeschiktheid niet langer dan zes maanden gestudeerd, wat een voorwaarde was voor de toekenning van de Wajong-uitkering.

De Raad oordeelde dat de eerdere besluiten van het Uwv zorgvuldig waren genomen en dat de appellant niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herbeoordeling van zijn situatie rechtvaardigden. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelde dat het Uwv had verzuimd om te beoordelen of de appellant recht had op een uitkering op basis van artikel 55 van de Wet WIA, wat leidde tot de vernietiging van de aangevallen uitspraak.

De Raad concludeerde dat de aanvraag van de appellant niet kon worden beschouwd als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit, en dat de psychische klachten die hij aanvoerde niet als nieuwe feiten konden worden aangemerkt. De Raad besloot het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.450,- bedroegen.

Uitspraak

14/2171 WIA
Datum uitspraak: 14 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
11 maart 2014, 13/2753 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.F. Roza, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een vraagstelling van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2015. Namens appellant is mr. Roza verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 8 februari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van
10 januari 2011 niet in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat appellant per die datum voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
1.2.
Naar aanleiding van een daartoe strekkende aanvraag van 2 augustus 2012 heeft het Uwv bij besluit van 22 augustus 2012 geweigerd aan appellant arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) toe te kennen, omdat appellant niet langer dan zes maanden gestudeerd heeft in het jaar voor hij arbeidsongeschikt is geworden.
1.3.
Bij brief van 2 november 2012 heeft appellant een ”herzieningsaanvraag WIA” ingediend. Appellant heeft daarbij gesteld dat hij al sinds 2008 psychische klachten heeft, maar zich daarvan niet steeds bewust is geweest. Daarom heeft appellant zijn klachten ten tijde van de vorige Wet WIA-beoordeling niet naar voren gebracht. Inmiddels is appellant onder behandeling bij de instelling voor geestelijke gezondheidszorg Dimence.
1.4.
Bij besluit van 3 mei 2013 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Wet WIA toe te kennen omdat er geen gronden zijn om terug te komen van de eerdere beoordeling. Aan dat besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts van 2 mei 2013 ten grondslag, waarin geconcludeerd is dat de psychische klachten van appellant al eerder - ook al in 2010 - bekend waren en zijn meegewogen, maar destijds anders geduid werden. Van nieuwe medische feiten is geen sprake.
1.5.
Bij besluit van 22 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 mei 2013 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv de brief van appellant van
2 november 2012 terecht heeft opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 8 februari 2011. Gelet op artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) diende appellant nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan te tonen. Daarin is appellant niet geslaagd. Niet is gebleken dat in januari 2011 al sprake was van een psychische stoornis. Eiser is pas sinds juni 2012 in behandeling voor psychische klachten.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv de brief van 2 november 2012 redelijkerwijs had moeten opvatten als een bezwaarschrift tegen het besluit van 8 februari 2011. Bovendien behelst de brief - zoals ook al in eerste aanleg is aangevoerd - een verzoek om op grond van artikel 55 van de Wet WIA (toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na einde wachttijd) alsnog uitkering toe te kennen. Appellant heeft al geruime tijd depressieve klachten, die in de loop van de tijd fors verergerd zijn. Inmiddels heeft een psychiater ook een depressieve stoornis vastgesteld.
4.1.
De Raad oordeelt als volgt.
4.2.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1) moet een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd een verzoek te doen om terug te komen van een eerder besluit (met ingang van de datum waarop dat besluit zag), een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid of een verzoek te doen om herziening voor de toekomst. Dit onderscheid is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door het Uwv en de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter. Indien in een voorkomend geval niet (geheel) duidelijk is wat met een aanvraag wordt beoogd, ligt het op de weg van het Uwv daarover bij de aanvrager nadere informatie in te winnen.
4.3.
In de uitspraak van 14 januari 2015 is verder uiteengezet op welke wijze dergelijke aanvragen door de aanvrager moeten worden onderbouwd en door het Uwv moeten worden beoordeeld en hoe de rechter beslissingen van het Uwv op dergelijke aanvragen toetst. Voor het voorliggende geval betekent dit het volgende.
4.4.
Het standpunt van appellant dat de aanvraag van 2 november 2012 (ook) beschouwd moet worden als een bezwaarschrift tegen het besluit van 8 februari 2011 wordt niet onderschreven. De bewoordingen van die aanvraag geven daartoe geen aanleiding. Wel behelst die aanvraag een verzoek om terug te komen van dat besluit van 8 februari 2011, alsmede een verzoek om, door een verslechterde gezondheid, op een later tijdstip in aanmerking te worden gebracht voor een uitkering op grond van de Wet WIA. In het aanvullend een bezwaarschrift van 19 juli 2013 is in dat verband ook nadrukkelijk verwezen naar artikel 55 van de Wet WIA als uitkeringsgrondslag.
4.5.
Het Uwv heeft in het bestreden besluit uitsluitend gesteld dat er geen redenen zijn om terug te komen van de eerdere beoordeling. Het Uwv heeft derhalve verzuimd te beoordelen of voor appellant recht op een uitkering bestaat op grond van artikel 55 van de Wet WIA, dan wel recht op een uitkering in de toekomst. Het bestreden besluit is derhalve onzorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd, zodat het wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb niet in stand kan blijven. Nu de rechtbank dit niet onderkend heeft, dient ook de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. De Raad zal thans bezien of er voldoende gegevens beschikbaar zijn om tot een eindoordeel over de aanvraag van appellant te komen.
4.6.
Wat appellant bij zijn aanvraag naar voren heeft gebracht, kan niet beschouwd worden als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De psychische klachten waar appellant naar heeft verwezen, alsmede zijn behandeling daarvoor in het verleden, waren al zeer lang bekend bij het Uwv. In het rapport van verzekeringsarts
H. Velda van 14 januari 2011, dat ten grondslag heeft gelegen aan het besluit van 8 februari 2011, is echter geconcludeerd dat geen sprake is van een psychische of psychiatrische stoornis. Dat appellant sedert 21 juni 2012 in behandeling is bij Dimence, waardoor de psychiater, gelet op een brief van 21 mei 2013, een matige depressieve stoornis is gediagnosticeerd kan, gelet op het tijdsverloop, en het feit dat een diagnose niet doorslaggevend is voor het klachten- of beperkingenpatroon, evenmin als een nieuw feit in de zin van laatstgenoemd artikel worden beschouwd. Evenmin had wat door appellant is aangevoerd aanleiding moeten zijn voor het Uwv tot nader onderzoek of en in hoeverre het besluit van 8 februari 2011 onjuist was, nu die feiten en omstandigheden niet zien op de beoordelingsdatum 10 januari 2011.
4.7.
Inzake het verzoek van appellant om hem uitkering op grond van artikel 55 van de Wet WIA toe te kennen overweegt de Raad als volgt. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant onderzocht, respectievelijk op
22 januari 2013 en 2 september 2013. Met name de verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 24 januari 2013, afgerond op 2 mei 2013, aandacht besteed aan de actuele situatie. Hij heeft geconcludeerd dat sprake is van een andere duiding van eerder bekende klachten, waarmee bij de eerdere Wet WIA-beoordeling rekening is gehouden. Hij heeft verder geconcludeerd dat de nieuw gestelde diagnose niet geleid heeft tot een dermate intensieve behandeling dat daardoor de belastbaarheid zou zijn veranderd.
4.8.
De Raad acht zich, zoals uit de voorgaande overwegingen blijkt, voldoende voorgelicht over de gezondheidssituatie van appellant. De Raad ziet daarom geen aanleiding om een onafhankelijk medische deskundige te benoemen.
4.9.
In het vorenstaande ligt besloten dat de aanvraag van appellant ook voor wat betreft de aspecten waarover het Uwv en de rechtbank niet hebben beslist, dient te worden afgewezen. Dit betekent dat de Raad - met vernietiging van de aangevallen uitspraak - het beroep gegrond zal verklaren, het bestreden besluit zal vernietigen, en onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zal laten.
5. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in bezwaar, beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 490,- in bezwaar,
€ 980,- in beroep en € 980,- in hoger beroep, totaal € 2.450,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 22 oktober 2013;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.450,-;
  • bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 164,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter en E.W. Akkerman en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2015.
(getekend) B.M. van Dun
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD