In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant, die een aanvraag had ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geweigerd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De appellant had in het jaar voorafgaand aan zijn arbeidsongeschiktheid niet langer dan zes maanden gestudeerd, wat een voorwaarde was voor de toekenning van de Wajong-uitkering.
De Raad oordeelde dat de eerdere besluiten van het Uwv zorgvuldig waren genomen en dat de appellant niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herbeoordeling van zijn situatie rechtvaardigden. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelde dat het Uwv had verzuimd om te beoordelen of de appellant recht had op een uitkering op basis van artikel 55 van de Wet WIA, wat leidde tot de vernietiging van de aangevallen uitspraak.
De Raad concludeerde dat de aanvraag van de appellant niet kon worden beschouwd als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit, en dat de psychische klachten die hij aanvoerde niet als nieuwe feiten konden worden aangemerkt. De Raad besloot het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.450,- bedroegen.