ECLI:NL:CRVB:2015:3560
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen bankrekening en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die in de periode van 11 augustus 2011 tot en met 31 december 2011 een inkomensvoorziening ontving op grond van de Wet investeren in jongeren en vanaf 1 januari 2012 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van anonieme meldingen dat appellante in Engeland toeslagen ontving op een Engelse bankrekening, heeft het college van burgemeester en wethouders van Delft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de verleende bijstand. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van de bankrekeningen die op haar naam stonden en de ontvangen toeslagen uit Engeland.
Het college heeft vervolgens besloten om de bijstand van appellante over de periode van 11 augustus 2011 tot en met 31 augustus 2012 in te trekken en de kosten van bijstand terug te vorderen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 6 oktober 2015 geoordeeld dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad oordeelde dat het college terecht de intrekking en terugvordering van de bijstand heeft gehandhaafd, omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet over het saldo op de bankrekening kon beschikken. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting.