ECLI:NL:CRVB:2015:3719
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- F. Hoogendijk
- M. ter Brugge
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstand op grond van schending inlichtingenverplichting door partners in gezinsbijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante ontving samen met haar partner, [H], bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van anonieme meldingen over mogelijke fraude door [H] heeft de gemeente Rotterdam een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat de bijstand van appellante en [H] ten onrechte was verleend, omdat zij hun inlichtingenverplichting hadden geschonden. De gemeente besloot daarom de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, wat resulteerde in een bedrag van € 19.458,02.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij niet op de hoogte was van de activiteiten van [H] en dat de terugvordering in strijd was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de partners in gezinsbijstand als een eenheid worden gezien en dat onbekendheid met elkaars financiële situatie geen grond biedt om de terugvordering te weerleggen. De Raad bevestigde dat het college bevoegd was om de kosten van bijstand terug te vorderen en dat appellante hoofdelijk aansprakelijk was voor deze terugvordering.
De Raad oordeelde verder dat de door appellante aangevoerde persoonlijke omstandigheden geen dringende redenen vormden om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.