ECLI:NL:CRVB:2015:3841

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
5 november 2015
Zaaknummer
14-5154 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van het terugvorderingsbesluit in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die sinds 4 mei 2002 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had een verzoek ingediend om herziening van een terugvorderingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht. Dit terugvorderingsbesluit was genomen op 26 maart 2008, waarbij de bijstand van appellante werd ingetrokken met ingang van 11 juni 2007, omdat zij haar hoofdverblijf niet had op het opgegeven adres. Het college had een bedrag van € 8.032,40 teruggevorderd over de periode van 11 juni 2007 tot en met 31 december 2007.

Appellante verzocht in 2013 om herziening van dit besluit, maar het college wees dit verzoek af, omdat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die relevant waren voor de herziening. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit afwijzende besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellante zich op verschillende gronden tegen deze uitspraak gekeerd, maar de Raad oordeelde dat de aangevoerde feiten en omstandigheden reeds bekend waren ten tijde van het eerdere besluit en dat appellante deze tijdens de bezwaarprocedure had kunnen aanvoeren.

De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding gaven tot herziening van het terugvorderingsbesluit. De verklaringen van voormalige huisbaas en re-integratieconsulent van appellante werden niet als nieuw bewijs erkend, omdat deze niet eerder konden worden overgelegd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/5154 WWB
Datum uitspraak: 3 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 juli 2014, 14/972 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Sarkis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sarkis. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H.M. Pluijmaeckers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 4 mei 2002 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%.
1.2.
Bij besluit van 26 maart 2008 heeft het college de bijstand van appellante ingetrokken met ingang van 11 juni 2007 op de grond dat appellante haar hoofdverblijf niet had op het door haar opgegeven adres. Het college heeft de bijstand bij afzonderlijk besluit van 26 maart 2008 van appellante teruggevorderd over de periode van 11 juni 2007 tot en met 31 december 2007 tot een bedrag van € 8.032,40.
1.3.
Bij brief van 23 juli 2013 heeft appellante verzocht om herziening van het terugvorderingsbesluit.
1.4.
Bij besluit van 5 september 2013, gehandhaafd bij besluit van 14 februari 2014 (bestreden besluit), heeft het college het herzieningsverzoek van 23 juli 2013 afgewezen. Appellante heeft geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De aangevoerde feiten en omstandigheden waren reeds bij het tot stand komen van het besluit van 26 maart 2008 bekend en hadden tijdens de bezwaarprocedure tegen dit besluit aan de orde gesteld kunnen worden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de nader te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het verzoek van appellante strekt ertoe dat het college terugkomt van het besluit van
26 maart 2008. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 21 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AM3202) is op zo’n verzoek artikel 4:6 van de Awb van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, mag een bestuursorgaan het verzoek op deze manier afwijzen. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.2.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden nu appellante de naar voren gebrachte omstandigheden aan de orde had kunnen stellen bij een bezwaarprocedure tegen het terugvorderingsbesluit. De verklaring van [naam 1] , voormalig huisbaas van appellante, (H.) van 1 april 2015 en de verklaring van [naam 2] , voormalig re-integratieconsulent van appellante, (O.) van 22 november 2013 heeft appellante overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat zij wel woonde op het door haar opgegeven adres. Niet is gebleken dat zij deze verklaringen niet eerder had kunnen opvragen en overleggen. Dat H. niet bereikbaar was of lange tijd buiten Nederland woonde heeft appellante niet onderbouwd. Verder volgt uit de enkele omstandigheid dat het voor appellante lastig was om O. te contacteren niet dat het niet mogelijk was om de verklaring eerder op te vragen en over te leggen. De in hoger beroep overgelegde verklaring van H. van 21 september 2015 kan op grond van vaste rechtspraak (uitspraak van 26 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2884) niet worden meegenomen in de beoordeling, nu gegevens die een betrokkene wenst aan te voeren ten bewijze dat nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn gebleken, uiterlijk in bezwaar overgelegd dienen te worden.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2015.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) C. Moustaïne

HD