ECLI:NL:CRVB:2015:3841
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening van het terugvorderingsbesluit in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die sinds 4 mei 2002 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had een verzoek ingediend om herziening van een terugvorderingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht. Dit terugvorderingsbesluit was genomen op 26 maart 2008, waarbij de bijstand van appellante werd ingetrokken met ingang van 11 juni 2007, omdat zij haar hoofdverblijf niet had op het opgegeven adres. Het college had een bedrag van € 8.032,40 teruggevorderd over de periode van 11 juni 2007 tot en met 31 december 2007.
Appellante verzocht in 2013 om herziening van dit besluit, maar het college wees dit verzoek af, omdat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die relevant waren voor de herziening. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit afwijzende besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellante zich op verschillende gronden tegen deze uitspraak gekeerd, maar de Raad oordeelde dat de aangevoerde feiten en omstandigheden reeds bekend waren ten tijde van het eerdere besluit en dat appellante deze tijdens de bezwaarprocedure had kunnen aanvoeren.
De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding gaven tot herziening van het terugvorderingsbesluit. De verklaringen van voormalige huisbaas en re-integratieconsulent van appellante werden niet als nieuw bewijs erkend, omdat deze niet eerder konden worden overgelegd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder veroordeling in de proceskosten.