ECLI:NL:CRVB:2015:4002

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2015
Publicatiedatum
13 november 2015
Zaaknummer
14/1103 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens gebrek aan beperkingen op 17-jarige leeftijd

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, geboren in 1988, had op 7 maart 2012 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering op basis van een nieraandoening. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant niet beperkt was op en rond de leeftijd van 17 jaar en dat hij in staat was om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Dit leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat het Uwv zijn gronden onvoldoende heeft weerlegd en dat er voldoende aanwijzingen zijn dat hij al eerder arbeidsongeschikt was. Hij verwees naar informatie van zijn behandelende artsen die suggereerden dat hij op zijn 17e jaar beperkingen had.

De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de beslissing van het Uwv terecht heeft onderschreven. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat er geen objectieve aanwijzingen waren om aan te nemen dat appellant op zijn 17e jaar arbeidsongeschikt was. De Raad benadrukte dat het aan appellant was om aan te tonen dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet op zorgvuldige wijze tot stand waren gekomen, wat hij niet had gedaan. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

Uitspraak

14/1103 WWAJ
Datum uitspraak: 26 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 14 januari 2014, 13/211 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2015. Namens appellant is verschenen F.Y. Gans, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1. Appellant, geboren [in] 1988, heeft op 7 maart 2012 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) wegens een nieraandoening. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft arbeidskundig en verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 29 mei 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant niet beperkt was op en rond de leeftijd van 17 jaar, dat hij kon werken en daarmee meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. Om die reden komt hij niet in aanmerking voor een uitkering op grond van de Wet Wajong. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 7 december 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsartsen volledig en voldoende zorgvuldig is verricht en dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv dat appellant in 2005 dan wel 2006 geen jonggehandicapte was. Weliswaar is de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 1 februari 2012 arbitrair door de verzekeringsartsen vastgesteld, maar er zijn geen objectieve aanwijzingen om uit te gaan van een eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 17-jarige leeftijd of van een datum tot aan het einde van de studieperiode in 2006.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat het Uwv appellants gronden tegen het bestreden besluit onvoldoende heeft weerlegd. Er zijn voldoende aanknopingspunten voor het standpunt dat appellant al eerder dan de door het Uwv vastgestelde datum van 1 februari 2012 arbeidsongeschikt was. Volgens informatie van de behandelende sector, waaronder e-mails uit 2013 van zijn behandelende internist,
dr. M.M.E. Krekels, is niet uitgesloten dat appellant al op en rond zijn 17e levensjaar beperkingen had. Het Uwv had dit moeten onderzoeken. Ten onrechte heeft de rechtbank voorts het verzekeringsgeneeskundige onderzoek voldoende zorgvuldig geacht, terwijl het Uwv zijn oordeel niet had mogen baseren op informatie van de keuringsarts van Defensie. Ondanks het feit dat appellant fysiek en psychisch werd goedgekeurd, heeft hij de militaire dienst al na een dag moeten staken wegens vermoeidheidsklachten. Dit, samen met de jarenlange hoofdpijnklachten en hoge bloeddruk, zijn aanwijzingen voor beperkingen op en rond appellants 17e jaar. Dat appellant niet meteen het ergste dacht en geen arts raadpleegde, valt hem niet te verwijten. Daarbij hebben de behandelende internist en psycholoog gewezen op appellants gebrek aan therapietrouw door zijn leeftijd en psychosociale factoren, alsmede zijn gebrek aan probleeminzicht en probleembesef. Voorts heeft appellant sinds zijn jeugd gedragsproblemen, waarvoor hij wordt behandeld. Dit is niet meegewogen in de besluitvorming die heeft geleid tot het bestreden besluit. Ten slotte heeft appellant erop gewezen dat hij in het enige andere dienstverband dat hij heeft gehad niet kon functioneren als gevolg van hoofdpijnklachten en blackouts. Daarom is appellant in het geheel niet in staat om deel te nemen aan enige vorm van arbeid.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad acht de beslissing van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen juist.
4.2.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraken van 15 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW9297, en 9 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8290), waarin is bepaald dat aan rapporten opgesteld door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, komt een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent echter niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep onaantastbaar zijn. Het is echter wel aan appellant om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een regulier medicus noodzakelijk.
4.2.2.
De rechtbank heeft de door appellant in beroep naar voren gebrachte gronden tegen de achtergrond van hetgeen is overwogen in 4.2.1 met juistheid besproken. Het rapport van
7 december 2012 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevat een adequaat gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op de bezwaren van appellant die betrekking hebben op zijn gezondheidstoestand. Hetgeen appellant heeft aangevoerd, vormt, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, geen reden om het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zorgvuldig te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beschikking gehad over appellants volledige medische dossier en heeft aan de hand daarvan en aan de hand van eigen onderzoek inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat in deze informatie geen grond is gelegen de visie omtrent de belastbaarheid van appellant op zijn 17e en 18e verjaardag dan wel het afrondende studiejaar te wijzigen. Er is geen aanleiding dit standpunt onjuist te achten.
4.2.3.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert niet juist is, heeft appellant geen onderbouwd medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv dat appellant niet eerder dan vanaf begin februari 2012 beperkingen heeft als gevolg van nierfalen. In zijn rapport van
8 maart 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de nieraandoening wel eerder is ontstaan, maar dat zij een snel progressief beloop heeft zodat niet aannemelijk is dat appellant al medio 2006 beperkingen hiervan ondervond. In het medisch dossier zijn daarnaast geen aanknopingspunten te vinden voor klachten en beperkingen in 2006 als gevolg van nierproblemen en psychische klachten. In zijn rapport van 27 november 2013 heeft de verzekeringsarts voorts toegelicht dat uit de informatie van de keuringsarts van Defensie uit 2005 geen energetische of andere beperkingen al dan niet samenhangend met een nieraandoening blijken. Uit de informatie van internist Krekels blijkt dat als appellant in zijn 17e levensjaar was onderzocht wel een nierafwijking gevonden zou zijn, maar dat volgens de internist een iets verminderde nierfunctie weinig klachten geeft en dat mogelijke moeheid niet van een invaliderende aard hoeft te zijn geweest. Ten slotte blijkt uit de informatie van psycholoog H.J. Pelzer dat appellant met name reactieve klachten heeft die in 2012 werden vastgesteld en die zich niet voordeden op zijn 17e/18e levensjaar. Uit de informatie van de behandelende sector is niet af te leiden dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld had van appellants beperkingen voor het verrichten van arbeid in de in geding zijnde periode. Daarbij komt dat ingevolge vaste rechtspraak bij een laattijdige aanvraag, zoals hier het geval is, het nadeel dat de medische situatie op het 17e levensjaar niet meer met zekerheid is vast te stellen voor rekening en risico van de aanvrager komt. Zie de uitspraken van
24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240 en van 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477.
4.3.
Gelet op hetgeen is overwogen in 4.2.1 tot en met 4.2.3 wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen dat appellant in zijn 17e en 18e levensjaar dan wel tot aan het einde van zijn studie in 2006 niet arbeidsongeschikt was in de zin van artikel 2:3 van de Wet Wajong. In hoger beroep heeft appellant geen medische of andere gegevens betrekking hebbend op de in geding zijnde periode overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat toen voor appellant relevante beperkingen voor het verrichten van arbeid golden.
4.4.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) K. de Jong

AP