ECLI:NL:CRVB:2015:4041
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen schorsing van WW-uitkering en de verplichtingen van de appellant
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de schorsing van zijn WW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 november 2015 uitspraak gedaan. Appellant was eerder in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering, maar heeft zich niet gehouden aan de verplichtingen die aan deze uitkering verbonden zijn. Het Uwv heeft appellant herhaaldelijk opgeroepen voor gesprekken met zijn werkcoach, maar appellant is zonder bericht niet verschenen. Dit leidde tot de schorsing van zijn uitkering per 5 december 2011. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv terecht de betaling van de WW-uitkering heeft geschorst, omdat appellant niet heeft aangetoond beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt en niet heeft voldaan aan de verzoeken om informatie. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de schorsing onrechtmatig is en te lang voortduurt, maar de Raad heeft geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het Uwv onjuist heeft gehandeld. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat appellant zijn verplichtingen niet is nagekomen, waardoor de schorsing van de uitkering gerechtvaardigd is.