ECLI:NL:CRVB:2015:4436

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2015
Publicatiedatum
9 december 2015
Zaaknummer
14/2894 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoording persoonsgebonden budget en terugvordering door Zorgkantoor

In deze zaak gaat het om de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) dat appellant heeft ontvangen van het Zorgkantoor Menzis. Appellant heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep tegen het bestreden besluit van het Zorgkantoor ongegrond heeft verklaard. Het Zorgkantoor had eerder besloten om een bedrag van € 5.495,68 terug te vorderen, omdat de verantwoording van de besteding van het pgb niet werd geaccepteerd. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellant de zorg in de vorm van een pgb heeft gekozen, wat betekent dat hij zelf verantwoordelijk is voor de verantwoording van de besteding, ook al heeft hij het beheer aan een derde overgelaten. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de verklaring van de zorgverlener onvoldoende is om aan te nemen dat er begeleiding in de zin van de AWBZ is verleend. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/2894 AWBZ
Datum uitspraak: 9 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
24 april 2014, 13/1148 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Zorgkantoor Menzis (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2015. Namens appellant is
mr. Bakker verschenen. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S.J.M.H.C. Gielen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 23 december 2011 heeft het Zorgkantoor op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) aan appellant voor het jaar 2012 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend van € 5.745,68 (netto).
1.2.
Bij besluit van 18 december 2012 is aan appellant voor het jaar 2013 een pgb verleend van € 5.740,41 (netto).
1.3.
In februari 2013 heeft het Zorgkantoor van appellant een wijzigingsformulier ontvangen, waarop is vermeld dat hij per 1 april 2013 geen pgb meer wenst te ontvangen.
1.4.
Bij besluiten van 7 en 10 mei 2013 heeft het Zorgkantoor de door appellant ingediende verantwoording over het jaar 2012 afgewezen respectievelijk het pgb voor het jaar 2012 vastgesteld. Daarbij heeft het Zorgkantoor overwogen dat aan appellant een pgb van
€ 5.745,68 is verleend, dat er een verantwoordingsvrij bedrag van € 250,- geldt en dat, nu de door appellant ingezonden verantwoording niet wordt geaccepteerd, een bedrag van
€ 5.495,68 wordt teruggevorderd.
1.5.
Bij besluit van 3 juni 2013 heeft het Zorgkantoor het pgb voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2013 vastgesteld. Hieruit blijkt dat het Zorgkantoor de over deze periode ingediende verantwoording niet heeft geaccepteerd en dat het over deze periode betaalde pgb van € 1.415,44 wordt teruggevorderd.
1.6.
Bij besluit van 24 september 2013 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 7 mei 2013, 10 mei 2013 en 3 juni 2013 ongegrond verklaard. Volgens het Zorgkantoor blijkt uit de in bezwaar overgelegde verklaring van zorgverlener [naam zorgverlener A.] ( [A.] ) van 27 juni 2013 niet dat hij aan appellant begeleiding in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) heeft verleend en vertonen de door appellant overgelegde zorgovereenkomst, facturen en betaalbewijzen met betrekking tot de door [A.] verleende zorg diverse gebreken. Hierdoor is niet vast komen te staan dat het pgb op een juiste wijze is besteed. Gelet op de ernst van de gebreken dienen de individuele belangen van appellant te wijken voor de belangen van het Zorgkantoor.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is met het Zorgkantoor van oordeel dat de verklaring van [A.] onvoldoende expliciet is om aan te nemen dat hij begeleiding in de zin van de AWBZ heeft geleverd. Begeleiding in de zin van vervoer, het op orde brengen van de financiële administratie en het oplossen van problemen met instanties valt hier niet onder. Verder is de rechtbank van oordeel dat appellant geen afdoende verklaring heeft gegeven voor de door het Zorgkantoor geconstateerde tekortkomingen in de zorgovereenkomst, facturen en de bankafschriften. Appellant heeft daarmee niet voldaan aan de verplichtingen opgenomen in artikel 2.6.9, eerste lid, van de Rsa. Volgens de rechtbank is geen sprake van onvolkomenheden waaraan slechts geringe betekenis toekomt en het Zorgkantoor heeft bij afweging van de betrokken belangen tot de lagere vaststelling en terugvordering kunnen komen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat [A.] wel begeleiding in de zin van de AWBZ heeft gegeven en dat appellant hem voor deze werkzaamheden heeft betaald. Erkend wordt dat de afgelegde verantwoording over de besteding van het pgb geen schoonheidsprijs verdient, maar appellant heeft niet voor niets een indicatie voor begeleiding en met zijn beperkingen had dan ook rekening moeten worden gehouden. Volgens appellant is slechts sprake van kleine onvolkomenheden van geringe betekenis. Verder verzoekt appellant om schadevergoeding.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier nog aan toe dat appellant gekozen heeft om de zorg in de vorm van een pgb in plaats van in natura geleverd te krijgen. Het uitgangspunt bij de Rsa is dat de verantwoording van de besteding van het pgb de eigen verantwoordelijkheid is van de budgethouder, ook indien hij, zoals in dit geval, het beheer van het pgb aan een derde heeft overgelaten. De enkele stelling van appellant dat hij beperkingen heeft maakt dit niet anders en leidt er niet toe dat het Zorgkantoor tot een andere belangenafweging had moeten komen.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Er is daarom geen grond voor het toekennen van schadevergoeding.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en D.S. de Vries en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2015.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

NK