ECLI:NL:CRVB:2015:4694

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
21 december 2015
Zaaknummer
14/3823 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om arbeidsongeschiktheidsuitkering ineens ter beschikking te stellen

In deze zaak heeft appellant, die sinds 1995 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had verzocht om zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering tot de einddatum ineens ter beschikking te stellen, zodat hij zijn plannen voor een horecaonderneming kon financieren. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, met als argument dat de aard en systematiek van de WAO zich verzetten tegen een afkoopsom. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn medische situatie al jaren stabiel is en dat het Uwv onvoldoende heeft onderzocht of het mogelijk was om de toekomstige uitkeringsrechten ineens uit te keren. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift verwezen naar eerdere jurisprudentie ter ondersteuning van zijn standpunt. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Regeling vordering contante waarde periodieke verstrekkingen WAO niet van toepassing is in dit geval. De Raad heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en bevestigd dat het Uwv niet vrijstaat om het verzoek van appellant te honoreren, gezien de wettelijke bepalingen die de termijn van betaalbaarstelling van de uitkering regelen.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 18 december 2015 door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

14/3823 WAO
Datum uitspraak: 18 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 mei 2014, 14/677 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.C.M. Dirven, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dirven. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft sinds 1995 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Bij besluit van 25 september 2013 heeft het Uwv afwijzend beslist op het verzoek van appellant van 18 september 2013 om zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering tot de einddatum ineens aan hem ter beschikking te stellen. Appellant wil met dit geld zijn plan voor het opzetten van een horecaonderneming in [plaatsnaam] financieren.
1.2.
In bezwaar heeft appellant een beroep gedaan op de Regeling vordering contante waarde periodieke verstrekkingen WAO en Wet WIA (Regeling). Bij besluit van 18 december 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van
25 september 2013 ongegrond verklaard. Daartoe heeft het Uwv overwogen dat op grond van artikel 50, eerste lid, van de WAO de arbeidsongeschiktheidsuitkering door het Uwv in de regel per maand betaalbaar wordt gesteld. Bovendien blijkt uit artikel 2 van de Regeling dat de Regeling tot doel heeft de uitbetaalde arbeidsongeschiktheidsverzekering te verhalen op de (derde) veroorzaker van de arbeidsongeschiktheid. Daarbij is tevens aan het Uwv de mogelijkheid geboden om, in geval van een geconsolideerde toestand van de arbeidsongeschiktheid, de contante waarde van het schadebedrag volgens een bepaalde formule vast te stellen. De Regeling is dus niet bedoeld om de verzekerde in de gelegenheid te stellen om (eventuele) toekomstige uitkeringsrechten te kapitaliseren. Dat zou ook in strijd zijn met het systeem van de WAO, die dusdanig is ingericht dat rekening kan worden gehouden met toekomstige ontwikkelingen in de situatie van de verzekerde. Het Uwv kan niet op voorhand rekening houden met die toekomstige ontwikkelingen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar artikel 90, eerste en tweede lid, van de WAO en artikel 2 van de Regeling heeft de rechtbank geoordeeld dat in de door appellant aangehaalde regelgeving geen steun is te vinden voor zijn verzoek. De rechtbank heeft het in het bestreden besluit neergelegde standpunt van het Uwv onderschreven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn medische situatie al jaren stabiel is en dat het Uwv de mogelijkheid om de toekomstige uitkeringsrechten van appellant ineens uit te keren onvoldoende heeft onderzocht.
3.2.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 15 juli 1998 (ECLI:NL:CRVB:1998:AG8436), heeft het Uwv bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de WAO wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering betaalbaar gesteld door het Uwv. De betaling geschiedt als regel in termijnen van niet langer dan een maand.
4.1.2.
Ingevolge artikel 90, eerste lid, van de WAO heeft het Uwv voor de krachtens deze wet gemaakte kosten verhaal op degene, die in verband met het veroorzaken van arbeidsongeschiktheid jegens de verzekerde naar burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht, doch ten hoogste tot het bedrag, waarvoor deze bij het ontbreken van de aanspraken krachtens deze wet naar burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke persoon jegens de verzekerde naar burgerlijk recht is gehouden.
4.1.3.
Ingevolge artikel 90, tweede lid, van de WAO kan het Uwv overeenkomstig door Onze Minister te stellen regelen in plaats van het bedrag van de periodieke verstrekkingen de contante waarde daarvan vorderen.
4.1.4.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling kan het Uwv in overeenstemming met de tot schadevergoeding verplichte derde eerst tot vordering van de contante waarde overgaan, indien het Uwv van oordeel is dat ten aanzien van de verzekerde met betrekking tot de mate van arbeidsongeschiktheid een geconsolideerde toestand is ingetreden.
4.2.
De Raad sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit. Tussen partijen is niet in geschil dat de Regeling in dit geval niet van toepassing is. In lijn met zijn door het Uwv in het verweerschrift genoemde uitspraak, is de Raad van oordeel dat de aard en systematiek van de WAO zich verzetten tegen een afkoopsom als door appellant verzocht. Gelet hierop en op de vele onzekere factoren - zelfs indien de betrokkene zich in een min of meer stabiele medische situatie lijkt te bevinden - die de hoogte en duur van de arbeidsongeschiktheidsuitkering beïnvloeden ziet de Raad juist in het ontbreken van een wettelijke regeling ter zake grond voor het oordeel dat het Uwv niet vrijstaat om, in afwijking van wat in artikel 50 van de WAO is voorgeschreven over de termijn van betaalbaarstelling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, het verzoek van appellant te honoreren.
4.3.
Uit 4.1.1 tot en met 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.E. Bakker en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van C.C. de Kluiver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) C.C. de Kluiver

AP