ECLI:NL:CRVB:2015:4694
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om arbeidsongeschiktheidsuitkering ineens ter beschikking te stellen
In deze zaak heeft appellant, die sinds 1995 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had verzocht om zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering tot de einddatum ineens ter beschikking te stellen, zodat hij zijn plannen voor een horecaonderneming kon financieren. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, met als argument dat de aard en systematiek van de WAO zich verzetten tegen een afkoopsom. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn medische situatie al jaren stabiel is en dat het Uwv onvoldoende heeft onderzocht of het mogelijk was om de toekomstige uitkeringsrechten ineens uit te keren. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift verwezen naar eerdere jurisprudentie ter ondersteuning van zijn standpunt. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Regeling vordering contante waarde periodieke verstrekkingen WAO niet van toepassing is in dit geval. De Raad heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en bevestigd dat het Uwv niet vrijstaat om het verzoek van appellant te honoreren, gezien de wettelijke bepalingen die de termijn van betaalbaarstelling van de uitkering regelen.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 18 december 2015 door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep.