ECLI:NL:CRVB:2015:4851
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging loongerelateerde WGA-uitkering en toekenning WGA-loonaanvullingsuitkering met vaststelling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant, die op 25 juni 2013 volledig arbeidsongeschikt was, maar niet duurzaam. Appellant, werkzaam als technisch metaalbewerker, had zich op 27 mei 2009 ziek gemeld met rugklachten. Het Uwv had hem met ingang van 25 mei 2011 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 100% was vastgesteld. Echter, in een besluit van 18 maart 2013 werd deze uitkering per 25 juni 2013 beëindigd en werd appellant in plaats daarvan in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, met behoud van de 100% arbeidsongeschiktheid.
Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde zijn beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid, ondanks de langdurige klachten van appellant. De verzekeringsartsen hadden geconcludeerd dat er nog behandelmogelijkheden waren die een kans op herstel boden. Appellant stelde in hoger beroep dat zijn situatie duurzaam arbeidsongeschikt was, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht had vastgesteld dat er op de datum in geding nog behandelmogelijkheden waren, en dat de inschatting van de kans op herstel voldoende onderbouwd was.
De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant op 25 juni 2013 volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was, en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.