ECLI:NL:CRVB:2015:4921

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2015
Publicatiedatum
31 december 2015
Zaaknummer
14/4473 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de boete wegens overtreding van de inlichtingenverplichting in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die sinds 16 januari 2012 een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW), had in 2013 werkzaamheden gemeld die hij niet tijdig had doorgegeven aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had de uitkering van de appellant herzien en een boete opgelegd van € 450,- wegens het niet opgeven van zijn werkzaamheden. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar de appellant was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 18 november 2015 heeft de appellant zijn standpunt herhaald dat er geen sprake was van opzettelijke fraude en dat hij vanwege de ziekte van zijn echtgenote geen boete zou moeten krijgen. Het Uwv had in een latere beslissing de boete verlaagd naar € 230,-, maar de Raad oordeelde dat de appellant wel degelijk een verwijt kon worden gemaakt voor het te laat en onvolledig verstrekken van informatie over zijn werkzaamheden. De Raad heeft de hoogte van de boete uiteindelijk vastgesteld op € 220,-, waarbij rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de appellant.

De Raad heeft de eerdere besluiten van het Uwv vernietigd voor zover deze de hoogte van de boete betroffen en heeft bepaald dat het Uwv het griffierecht aan de appellant moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig voldoen aan de inlichtingenverplichting in het kader van de sociale zekerheidswetgeving.

Uitspraak

14/4473 WW, 15/4361 WW
Datum uitspraak: 30 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
13 juni 2014, 13/7085 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op 13 februari 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2015. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is met ingang van 16 januari 2012 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), berekend naar een arbeidsurenverlies van 34,83 per week.
1.2.
Appellant heeft in week 8 van 2013 één dag gewerkt voor [BV 1] . Vanaf 26 maart 2013 is appellant gaan werken voor [BV 2]
. Met een zogenoemd wijzigingsformulier WW heeft appellant op 16 mei 2013 gemeld dat hij per 26 maart 2013 gemiddeld 24 uur per week voor [BV 2] is gaan werken.
1.3.
Bij besluit van 24 juli 2013 heeft het Uwv onder meer over de weken 8 en 15 tot en met 19 van 2013 de uitkering van appellant herzien, zijn uitkering over week 14 van 2013 ingetrokken en de over deze weken onverschuldigd betaalde uitkering van appellant teruggevorderd. Bij besluit van eveneens 24 juli 2013 heeft het Uwv appellant wegens het niet opgeven van zijn werkzaamheden in week 8 van 2013 voor [BV 1] en het te laat opgeven van zijn werkzaamheden voor [BV 2] een boete opgelegd van € 450,-. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het boetebesluit. Bij beslissing op bezwaar van 9 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant zijn inlichtingenverplichting geschonden en kan appellant van de overtredingen subjectief een verwijt worden gemaakt. De hoogte van de opgelegde boete heeft de rechtbank evenredig geacht aan de overtreding.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat geen sprake is van opzettelijke fraude en dat hij in verband met de ziekte van zijn echtgenote geen boete zou moeten krijgen.
3.2.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 24 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3754, heeft het Uwv bij besluit van 13 februari 2015 de boete nader bepaald op € 230,-. Ter zitting heeft het Uwv zijn standpunt in zoverre gewijzigd dat voor het niet opgeven van één dag werken voor [BV 1] wegens de geringe ernst van de overtreding geen boete moet worden opgelegd en dat voor het te laat en onjuist opgeven van werkzaamheden voor [BV 2] een boete moet worden opgelegd van € 220,-.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het besluit van 13 februari 2015 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken.
4.2.
Voor een weergave van de relevante wetgeving en uitgangspunten bij de beoordeling van de evenredigheid van een bestuurlijke boete wordt verwezen naar de overwegingen 5.4 en
7.1
tot en met 7.9 van de in 3.2 genoemde uitspraak.
4.3.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat het opleggen van een boete voor het te laat verstrekken van inlichtingen over zijn werkzaamheden voor [BV 2] achterwege moet blijven. Hij heeft weliswaar uit eigen beweging gemeld dat hij voor [BV 2] was gaan werken, maar hij heeft dat niet onverwijld gedaan. Pas acht weken na zijn indiensttreding heeft hij dat aan het Uwv gemeld. Na onderzoek heeft het Uwv vastgesteld dat appellant in de weken 16 en 18 van 2013 het in het wijzigingsformulier genoemde aantal van 24 uur heeft gewerkt. In de weken 14, 15, 17 en 19 van 2013 heeft appellant meer of minder (variërend van 30 tot 22,5) uren per week gewerkt. Van het te laat en onvolledig informeren van het Uwv over deze werkzaamheden kan appellant zowel objectief als subjectief een verwijt worden gemaakt. De zorg voor zijn zieke echtgenote zal veel van de aandacht van appellant hebben gevraagd. Er is echter geen grond om aan te nemen dat appellant niet eerder zijn indiensttreding en het juiste aantal gewerkte uren bij [BV 2] aan het Uwv had kunnen melden. Het Uwv was daarom gehouden voor deze overtreding van de inlichtingenverplichting appellant een boete op te leggen.
4.4.
Het Uwv heeft terecht verminderde verwijtbaarheid aangenomen en ter zitting nader uiteengezet dat de boete zou moeten worden gesteld op 25% van € 854,72. Dit resulteert met toepassing van artikel 2, tweede lid, van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten door afronding op een veelvoud van € 10,- in een bedrag van € 220,-. De in dit geding aan de Raad gebleken verwijtbaarheid van appellant, de omstandigheden waaronder hij de in 4.3 omschreven overtreding heeft begaan en zijn persoonlijke omstandigheden geven geen aanleiding om van een ander bedrag dan € 220,- uit te gaan. Deze boete is hier passend en geboden.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De beroepen tegen de besluiten van 9 oktober 2013 en 13 februari 2015 zijn gegrond. Die besluiten moeten worden vernietigd voor zover de hoogte van de boete is gehandhaafd op
€ 450,- onderscheidenlijk is vastgesteld op € 230,-. Het bedrag van de boete zal worden verlaagd tot € 220,-.
5. Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding, omdat van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart de beroepen tegen de besluiten van 9 oktober 2013 en 13 februari 2015 gegrond en vernietigt die besluiten voor zover daarbij de hoogte van de boete is gehandhaafd op € 450,- onderscheidenlijk is vastgesteld op € 230,-;
  • stelt het bedrag van de boete vast op € 220,- en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de besluiten van 9 oktober 2013 en 13 februari 2015;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J.S. van der Kolk en E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

MK