ECLI:NL:CRVB:2015:805
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van op geld waardeerbare werkzaamheden
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 5 januari 1995 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep oordeelt over het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep van appellanten tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ommen ongegrond verklaarde. Het college had op basis van een onderzoek door de Sociale Recherche IJssel-Vechtstreek geconcludeerd dat appellant in de periode van 23 februari 2010 tot 1 januari 2013 op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht, wat leidde tot de intrekking van de bijstand en de terugvordering van € 46.901,08.
De Raad stelt vast dat het college voldoende bewijs heeft geleverd voor de intrekking van de bijstand. De onderzoeksresultaten, waaronder getuigenverklaringen en waarnemingen, ondersteunen de conclusie dat appellant werkzaamheden heeft verricht die relevant zijn voor het recht op bijstand. De Raad wijst erop dat de schending van de inlichtingenverplichting door appellanten een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand. Appellanten hebben niet aangetoond dat zij recht hadden op volledige of aanvullende bijstand in de betreffende periode.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellanten niet slaagt. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 17 maart 2015.