ECLI:NL:CRVB:2015:93

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
13-5027 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens niet tijdige betaling griffierecht in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat hij het verschuldigde griffierecht niet tijdig had betaald. Appellant, die verklaarde dat hij nooit aangetekende post in ontvangst neemt, was niet op de hoogte van de betalingstermijn. De Raad oordeelde dat de niet-tijdige betaling niet verschoonbaar was, aangezien het risico van het niet ophalen van aangetekende post voor rekening van appellant kwam. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en liet de beroepsgronden van appellant, die betrekking hadden op het beslag op zijn WIA-uitkering, onbesproken. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/5027 WIA
Datum uitspraak: 21 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 augustus 2013, 13/917 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 24 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:187, heeft de Raad dit beroep, vanwege het niet betaald zijn van het griffierecht, niet-ontvankelijk verklaard. Appellant heeft tegen die uitspraak verzet gedaan.
In verzet is gebleken dat appellant niet in verzuim is geweest. De Raad heeft vervolgens bij uitspraak van 16 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1689, het verzet gegrond verklaard, waarna het onderzoek is voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door R. Zwebe. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 31 januari 2013 heeft het Uwv bepaald dat, omdat deurwaarder Groenewegen en Partners in Amsterdam beslag heeft gelegd op de uitkering van appellant op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), ter uitvoering van dat beslag een gedeelte van de uitkering zal worden ingehouden en afgedragen aan de deurwaarder, waardoor appellant € 832,83 per maand ontvangt.
1.2.
Bij besluit van 20 februari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van 31 januari 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellant het verschuldigde griffierecht niet tijdig heeft betaald. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de omstandigheid dat appellant als gevolg van het niet ophalen van aangetekende post niet op de hoogte was van het feit dat hij binnen een bepaalde termijn het griffierecht moest betalen, voor risico van appellant dient te blijven.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij geen kennis van zaken heeft voor wat betreft het betalen van griffierecht. Daarbij heeft hij gesteld dat hij meer dan één keer contact heeft gehad met de griffie van de rechtbank en daarbij te kennen heeft gegeven dat hij het griffierecht niet kan betalen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Vaststaat dat appellant het griffierecht niet tijdig heeft betaald. Voorts moet de vraag worden beantwoord of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de niet tijdige betaling niet verschoonbaar is.
4.3.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ligt geen grond voor het oordeel dat het verzuim appellant niet kan worden aangerekend. Volgens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank heeft appellant verklaard dat hij nooit aangetekende post in ontvangst neemt dan wel bij het postkantoor ophaalt, omdat daarin meestal “slecht nieuws”
staat vermeld en hij geen slechts nieuw wil horen. Appellant heeft deze verklaring ter zitting van de Raad bevestigd. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de omstandigheid dat appellant niet op de hoogte was van het feit dat hij binnen een bepaalde termijn het griffierecht moest betalen, in de eigen risicosfeer van appellant ligt. De aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Appellant heeft ter zitting bij de rechtbank weliswaar naar voren gebracht dat hij het griffierecht niet kan betalen en verzocht om uitstel van betaling, maar dat kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat de termijn om te betalen toen al was verstreken.
4.4.
Nu de niet tijdige betaling niet verschoonbaar is, zal de Raad, evenals de rechtbank, de beroepsgronden van appellant die zien op het beslag op zijn Wet WIA-uitkering onbesproken laten.
4.5.
Het hoger beroep van appellant slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter en C.C.W. Lange en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) B. Fotchind
nk