ECLI:NL:CRVB:2015:94
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de intrekking van een WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het medische onderzoek
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WIA-uitkering van appellant, die vanwege psychische klachten sinds 6 maart 2009 niet meer kon werken. Aan appellant was aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na herbeoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat hij vanaf 1 maart 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot de intrekking van zijn uitkering. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Dordrecht verklaarde zijn beroep ongegrond, waarbij zij de medische en arbeidskundige onderbouwing van het Uwv onderschreef.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat zijn psychische beperkingen door het Uwv zijn onderschat. Hij voerde aan dat hij per 1 maart 2012 niet in staat was om te werken en bracht nieuwe medische informatie in van psychiater Hofman. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat er geen aanleiding was om het medische oordeel van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medische onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen bewijs was dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant hadden onderschat.
De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2015.