ECLI:NL:CRVB:2016:1025
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo door de Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, een man geboren in 1974 en afkomstig uit Algerije, had een aanvraag ingediend voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Deze aanvraag was eerder door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht afgewezen, omdat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor opvang, gezien zijn verblijfsstatus en het feit dat hij niet tot de kwetsbare groepen behoorde die recht hebben op bescherming onder artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, omdat hij onvoldoende had aangetoond dat hij in een noodsituatie verkeerde. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat hij ten onrechte geen maatschappelijke opvang kreeg en dat hij in een noodsituatie verkeerde, waarbij hij niet in zijn basisbehoeften kon voorzien.
De Raad overwoog dat de aanvraag van de appellant dateerde van vóór 24 februari 2014 en dat de relevante periode voor beoordeling de tijd was van 5 juni 2013 tot 25 september 2013. De Raad concludeerde dat de appellant niet in een situatie verkeerde waarin zijn fysieke of psychische gezondheid substantieel werd bedreigd door het ontbreken van opvang. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.