ECLI:NL:CRVB:2016:1032
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.M. van Dun
- E. Dijt
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering na ontslag op staande voet wegens diefstal
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellant, die op staande voet was ontslagen wegens diefstal van een damestas. Appellant was op 2 juli 2013 in dienst getreden als schoonmaker bij een werkgever en werd op 7 maart 2014 ontslagen na het meenemen van een tas uit de parkeergarage zonder toestemming. De werkgever bevestigde het ontslag op 10 maart 2014 en op 24 april 2014 werd een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin werd gesteld dat appellant niet de opzet had om de tas wederrechtelijk toe te eigenen, maar dat er wel een vertrouwensbreuk was ontstaan.
Appellant diende op 14 maart 2014 een aanvraag in voor een WW-uitkering, die door het Uwv op 21 maart 2014 werd geweigerd op basis van het ontslag wegens een dringende reden. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd op 2 juni 2014 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak, waartegen appellant in hoger beroep ging.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van diefstal. Hij stelde dat hij de tas niet voor zichzelf had willen houden en dat hij van plan was deze aan een collega te overhandigen. De Raad oordeelde echter dat het Uwv aannemelijk had gemaakt dat appellant diefstal had gepleegd, en dat er een dringende reden was voor het ontslag. De Raad bevestigde dat de WW-uitkering terecht was geweigerd, omdat appellant verwijtbaar werkloos was geworden. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd.