Uitspraak
,hoger beroep ingesteld.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Assen, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellante, die als horecamedewerkster werkzaam was, heeft zich ziek gemeld en ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet en later de Ziektewet. Het Uwv heeft de uitkering beëindigd op basis van de conclusie dat appellante weer geschikt was voor de maatgevende arbeid. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatstaf arbeid, die door het Uwv was vastgesteld op gemiddeld 10 uur per week, juist was. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij gemiddeld 14 uur per week werkte en dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met haar medische klachten. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft dat de omvang van de maatstaf arbeid correct is vastgesteld en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij meer uren werkte dan vastgesteld. De Raad heeft ook geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die de eerdere conclusies van het Uwv in twijfel trekken. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, omdat het Uwv in hoger beroep pas met een deugdelijke motivering kwam.