ECLI:NL:CRVB:2016:1861
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verzwegen schadevergoeding en onduidelijkheid over besteding
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering van appellante, die sinds 1985 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die eerder het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch had vernietigd. De zaak draait om een bedrag van € 20.000,- dat op de bankrekening van appellante is bijgeschreven, afkomstig van een schadevergoeding voor haar kind. Appellante heeft dit bedrag niet gemeld bij het college, wat leidt tot de vraag of zij haar inlichtingenverplichting heeft geschonden.
De Raad stelt vast dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt wat er met het bedrag is gebeurd. Het college heeft de bijstand van appellante ingetrokken omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat appellante onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zij het bedrag niet meer in haar bezit had en dat zij niet op het opgegeven adres haar hoofdverblijf had. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken.
De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet nakomen daarvan. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.