ECLI:NL:CRVB:2016:1865
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsverlening wegens handel in softdrugs en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstandsverlening aan appellante, die samen met een medeverdachte betrokken was bij de verkoop van softdrugs. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Roermond ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de onderzoeksgegevens van de sociale recherche voldoende grondslag boden voor de conclusie dat appellante in de te beoordelen periode inkomsten had uit de verkoop van drugs. De Raad bevestigt deze bevindingen en stelt vast dat appellante en haar medeverdachte in de periode van 1 april 2010 tot en met 21 maart 2011 niet hebben voldaan aan hun inlichtingenverplichting, waardoor het college niet kon vaststellen of zij bijstandbehoevend waren. De Raad wijst erop dat de strafrechtelijke vrijspraak van appellante voor de verkoop van drugs in een andere periode niet afdoet aan de bestuursrechtelijke beoordeling, waarin een andere bewijsmaatstaf geldt. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en dat appellante niet heeft aangetoond dat zij recht had op bijstand. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.