ECLI:NL:CRVB:2016:1923

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
15/1441 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning scootmobiel op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de afwijzing van zijn aanvraag voor een andere scootmobiel door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem werd bevestigd. Appellant had een scootmobiel van type 7A, die een maximumsnelheid van 8 km per uur en een actieradius van 20 km heeft, en een OV-taxipas. Hij verzocht om vervanging door een scootmobiel van type 7C, met een hogere snelheid en actieradius. Het college weigerde deze aanvraag, omdat zij van mening was dat appellant met de huidige voorzieningen voldoende gecompenseerd werd in zijn mobiliteitsbehoefte. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld en dat appellant niet had aangetoond dat hij met de toegekende voorzieningen zijn sociale contacten niet kon onderhouden.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten en voegde daaraan toe dat zijn verhuizing in maart 2014 de afstand naar bepaalde bestemmingen vergrootte, waardoor hij zijn sociale contacten niet meer kon onderhouden. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet had onderbouwd dat hij met de scootmobiel van type 7A en de OV-taxipas niet in staat was zijn sociale contacten te onderhouden. De Raad concludeerde dat de compensatieplicht van het college was nageleefd en dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd openbaar gedaan op 18 mei 2016.

Uitspraak

15/1441 WMO
Datum uitspraak: 18 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
16 januari 2015, 14/3912 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. V.J.M. Janszen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Janszen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C.B.B. Dohmen en M.C. Leegemate.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het college heeft aan appellant op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een vervoersvoorziening in de vorm van een scootmobiel, type 7A, toegekend. Deze scootmobiel heeft een maximumsnelheid van 8 km per uur en een actieradius van 20 km. Naast deze scootmobiel beschikt appellant over een vervoersvoorziening in de vorm van een OV-taxipas.
1.2.
Op 7 februari 2014 heeft appellant het college verzocht om vervanging van zijn scootmobiel door een scootmobiel, type 7C. Deze scootmobiel heeft een maximumsnelheid van 15 km per uur en een actieradius van 40 km.
1.3.
Bij besluit van 3 april 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 augustus 2014 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Volgens het college wordt appellant met een scootmobiel, type 7A, in combinatie met een OV-taxipas, voldoende gecompenseerd in zijn beperkingen. Appellant, die contactpersoon is voor de personenalarmering van zijn moeder, kan met deze scootmobiel binnen 30 minuten bij zijn moeder zijn en kan daarmee voldoen aan de richtlijn die voor personenalarmering geldt. Voor spoedeisende hulp aan zijn moeder zijn volgens het college andere voorzieningen beschikbaar. Verder heeft appellant niet onderbouwd dat hij met de combinatie van toegekende vervoersvoorzieningen zijn sociale contacten niet kan onderhouden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het college de aanvraag van appellant om een scootmobiel, type 7C, terecht heeft afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank, onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 19 februari 1999, ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8354, overwogen dat een scootmobiel met een snelheid van 8 km per uur, zoals type 7A, voldoende is. Op grond van artikel 5.5 van de Uitvoeringsregels individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente [woonplaats] 2013 (Uitvoeringsregels) is een scootmobiel met een maximumsnelheid van 8 km per uur en een actieradius van 20 km het uitgangspunt en is afwijking hiervan slechts mogelijk bij een (zeer) grote vervoersbehoefte, waar voorliggende voorzieningen niet in kunnen voldoen. Appellant heeft weliswaar een grote vervoersbehoefte, maar hij kan voor de langere afstand gebruik maken van zijn OV-taxipas. Verder heeft de rechtbank overwogen dat niet gesteld of gebleken is dat appellant niet binnen de voor personenalarmering vereiste 30 minuten bij zijn moeder kan zijn.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellant brengen zijn persoonlijke omstandigheden mee dat voor hem een scootmobiel, type 7C, noodzakelijk is. Appellant heeft daarbij zijn in beroep aangevoerde gronden herhaald. Ook heeft appellant aangevoerd dat door zijn verhuizing in maart 2014 sommige bestemmingen verder zijn dan voorheen en dat hij hierdoor met zijn scootmobiel, type 7A, zijn sociale contacten niet (meer) kan onderhouden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak en hiervoor onder 2 weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het college de aanvraag van appellant op goede gronden heeft afgewezen. De Raad onderschrijft deze overwegingen van de rechtbank en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel. De Raad voegt hier nog aan toe dat appellant niet heeft onderbouwd dat hij met zijn scootmobiel, type 7A, in combinatie met de OV-taxipas, niet in staat is zijn sociale contacten te onderhouden. De omstandigheid dat appellant in maart 2014 is verhuisd naar een ander deel van de gemeente Haarlem en de afstand naar sommige bestemmingen daardoor is toegenomen, maakt niet dat het college met de verstrekte vervoersvoorzieningen niet meer voldoet aan de in artikel 4 van de Wmo opgenomen compensatieplicht.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) G.J. van Gendt

AP