ECLI:NL:CRVB:2016:1923
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake toekenning scootmobiel op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de afwijzing van zijn aanvraag voor een andere scootmobiel door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem werd bevestigd. Appellant had een scootmobiel van type 7A, die een maximumsnelheid van 8 km per uur en een actieradius van 20 km heeft, en een OV-taxipas. Hij verzocht om vervanging door een scootmobiel van type 7C, met een hogere snelheid en actieradius. Het college weigerde deze aanvraag, omdat zij van mening was dat appellant met de huidige voorzieningen voldoende gecompenseerd werd in zijn mobiliteitsbehoefte. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld en dat appellant niet had aangetoond dat hij met de toegekende voorzieningen zijn sociale contacten niet kon onderhouden.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten en voegde daaraan toe dat zijn verhuizing in maart 2014 de afstand naar bepaalde bestemmingen vergrootte, waardoor hij zijn sociale contacten niet meer kon onderhouden. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet had onderbouwd dat hij met de scootmobiel van type 7A en de OV-taxipas niet in staat was zijn sociale contacten te onderhouden. De Raad concludeerde dat de compensatieplicht van het college was nageleefd en dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd openbaar gedaan op 18 mei 2016.