ECLI:NL:CRVB:2016:1927

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
15/1375 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor verlenging van hulp bij het huishouden op basis van gebruikelijke zorg door inwonende kinderen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, geboren in 1955, heeft beperkingen door een longprobleem en allergieën en heeft in het verleden hulp bij het huishouden ontvangen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Na een eerdere toekenning van hulp heeft appellante op 5 november 2013 een aanvraag ingediend voor verlenging van deze hulp. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch heeft deze aanvraag afgewezen, onder verwijzing naar een advies van TriviumPlus, dat concludeerde dat de noodzaak voor hulp niet kon worden vastgesteld omdat de inwonende kinderen van appellante niet bereid waren om mee te werken aan het medisch onderzoek.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante haar stelling dat haar kinderen geen gebruikelijke zorg kunnen verlenen, niet met objectieve medische gegevens heeft onderbouwd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college voldoende zorgvuldig onderzoek had gedaan naar de medische situatie van de kinderen en dat appellante onvoldoende had meegewerkt aan het onderzoek. De Raad heeft deze oordelen bevestigd en geconcludeerd dat het college terecht de aanvraag voor verlenging van hulp bij het huishouden heeft afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van medewerking aan medisch onderzoek en de verantwoordelijkheid van appellanten om hun claims te onderbouwen met objectieve gegevens. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd.

Uitspraak

15/1375 WMO
Datum uitspraak: 18 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 januari 2015, 14/1727 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr.drs. G.L. de Gier, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Gier. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.M. Brill.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1955, heeft beperkingen als gevolg van een longprobleem en allergieën. Zij had ten tijde van belang twee inwonende volwassen kinderen: een dochter geboren [in 1] 1992 en een zoon geboren op [in 1] 1990.
1.2.
Het college heeft appellante in verband met haar beperkingen op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een voorziening toegekend in de vorm van hulp bij het huishouden voor zes uur per week over de periode van 1 juli 2007 tot en met 8 januari 2011. Over de periode van 9 januari 2011 tot 9 december 2013 is haar een voorziening toegekend voor 3 uur en 15 minuten per week, omdat de zoon gedeeltelijk gebruikelijke zorg kan leveren.
1.3.
Appellante heeft op 5 november 2013 een aanvraag ingediend voor verlenging van hulp bij het huishouden. Het college heeft TriviumPlus gevraagd een medisch advies uit te brengen. Bij brief van 19 november 2013 heeft TriviumPlus het college bericht dat appellante niet wil dat haar kinderen meewerken aan het medisch onderzoek. Bij besluit van 19 november 2013 heeft het college de aanvraag afgewezen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.4.
Op 9 januari 2014 heeft TriviumPlus een huisbezoek afgelegd bij appellante, waarbij de zoon wel in huis aanwezig was maar hij de medisch adviseur niet wilde spreken. De dochter was niet aanwezig en volgens appellante wilde ook zij niet meewerken aan het huisbezoek. Medisch adviseur J.J.A. Roukema en indicatieadviseur M. Chan-Saris van TriviumPlus hebben op 24 januari 2014 een sociaal medisch advies uitgebracht. Daaruit blijkt dat appellante beperkt is bij het uitvoeren van zwaar huishoudelijk werk. Een noodzaak voor hulp bij het huishouden kon echter niet worden vastgesteld omdat de adviseurs de kinderen niet hebben kunnen beoordelen en daarmee niet hun vermogen tot het verlenen van gebruikelijke zorg.
1.5.
Bij besluit van 8 april 2014 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het college is er geen aanleiding te twijfelen aan het advies van TriviumPlus. Dat de kinderen niet in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden te verrichten heeft appellante niet nader (medisch) onderbouwd. De kinderen hebben niet willen meewerken aan het medisch onderzoek door TriviumPlus en dat komt voor rekening en risico van appellante. Appellante heeft aldus onvoldoende meegewerkt aan het onderzoek en zonder dat onderzoek is het recht op de door appellante gevraagde voorziening niet vast te stellen. Van omstandigheden die zouden moeten leiden tot toepassing van de hardheidsclausule uit de Gewijzigde Verordening individuele verstrekkingen gemeente ’s-Hertogenbosch 2012, is geen sprake.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de medische situatie van de kinderen van appellante. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de kinderen niet in staat zijn een medisch onderzoek te ondergaan. Volgens de rechtbank is niet op basis van geobjectiveerde stukken gebleken dat de kinderen de van hen gevergde gebruikelijke zorg in de in geding zijnde periode niet konden leveren. Door de kinderen is onvoldoende meegewerkt aan een nader medisch onderzoek. Onder deze omstandigheden komt het voor rekening en risico van appellante dat niet nader kon worden vastgesteld of de kinderen medisch gezien in staat zijn de gebruikelijke zorg in het huishouden van appellante te verrichten.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad volgt het oordeel van de rechtbank dat het college voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de medische situatie van de kinderen. Er heeft een huisbezoek plaatsgevonden, waarbij gepoogd is de kinderen te onderzoeken en de door appellante tijdens dat huisbezoek overgelegde medische informatie is door de adviseurs van TriviumPlus bij het onderzoek betrokken. Ter zitting is gebleken dat appellante niet bereid is meer medische informatie over de kinderen aan verweerder of zijn medisch adviseur te verstrekken. De kinderen weigeren bovendien een machtiging te verstrekken om medische informatie bij hun behandelaars op te vragen. Het college heeft aldus gedaan wat uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit van hem gevergd kon worden.
4.2.
Het college heeft zich mogen baseren op het advies van TriviumPlus
waarin is geconcludeerd dat de noodzaak voor hulp bij het huishouden niet kan worden vastgesteld omdat het vermogen van de kinderen tot het verlenen van gebruikelijke zorg niet kan worden beoordeeld. Appellante heeft haar stelling dat de kinderen geen gebruikelijke zorg kunnen verlenen, ook in hoger beroep niet met objectieve (medische) gegevens onderbouwd. Onder deze omstandigheden kan niet worden vastgesteld of appellante recht heeft op hulp bij het huishouden, zodat het college haar aanvraag terecht heeft afgewezen.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) G.J. van Gendt

UM