ECLI:NL:CRVB:2016:2016

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
15/811 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging eigen bijdrage zorginstelling en SAIP-pensioen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, geboren in 1928 en verblijvend in een zorginstelling, was het niet eens met de vaststelling van haar eigen bijdrage door het CAK. Het CAK had de eigen bijdrage vastgesteld op € 1.509,25 per maand, welke later werd gewijzigd naar € 1.391,01 per maand. De appellante ontving een SAIP-pensioen, maar het CAK stelde dat dit pensioen niet onder de vrijstellingen van het Bijdragebesluit zorg (Bbz) viel. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het CAK terecht het SAIP-pensioen niet in mindering had gebracht op het verzamelinkomen van appellante, omdat dit pensioen niet gelijk te stellen was met uitkeringen voor oorlogsslachtoffers.

In hoger beroep voerde appellante aan dat zij en haar wijlen echtgenoot oorlogsleed hadden ervaren en dat haar SAIP-pensioen gelijkgesteld moest worden met de uitkeringen van oorlogsslachtoffers. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de overwegingen van de rechtbank juist waren en dat het SAIP-pensioen niet onder de vrijstellingen viel. De Raad bevestigde dat de systematiek van de Wuv en Wubo niet van toepassing was op het SAIP-pensioen, en dat er geen ongerechtvaardigd onderscheid was tussen de verschillende uitkeringen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

15/811 AWBZ
Datum uitspraak: 1 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 december 2014, 12/4329 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

CAK

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft G.F. Gobus hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2016. Voor appellante is
G.F. Gobus verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S.E. van Staalduine-Pronk en mr. B. Imhoff.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1928, verblijft in een zorginstelling. Voor het verblijf in de zorginstelling is appellante op grond van het Bijdragebesluit zorg (Bbz) een eigen bijdrage verschuldigd.
1.2.
Bij besluit van 11 januari 2011 heeft CAK de eigen bijdrage vastgesteld op de hoge bijdrage. Deze bedraagt € 1.509,25 per maand met ingang van 1 januari 2011.
1.3.
Bij besluit van 20 oktober 2011, gehandhaafd bij besluit van 20 juli 2012 (bestreden besluit) heeft CAK de eigen bijdrage met terugwerkende kracht met ingang van
1 januari 2011 gewijzigd vastgesteld op € 1.391,01 per maand.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat CAK zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het pensioen van de stichting administratie Indonesische pensioenen
(SAIP-pensioen) niet valt onder artikel 6, eerste lid, onder b, aanhef en onder 3, van het Bbz. Appellante ontvangt als weduwe van een gewezen ambtenaar een pensioen en niet een uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) of de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De rechtbank is verder van oordeel dat geen sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen de uitkeringen op grond van de Wuv en de Wubo enerzijds en het SAIP-pensioen dat appellante ontvangt anderzijds. De uitkeringen op grond van de Wuv en de Wubo betreffen uitkeringen aan (weduwen van) slachtoffers van vervolging en burgerslachtoffers in de Tweede Wereldoorlog die wegens ziekte of invaliditeit, ontstaan of verergerd door vervolging of oorlogshandelingen, niet meer in staat zijn om een inkomen te verwerven dat zij in hun laatstelijke functie verwierven. Een SAIP-pensioen voor voormalige ambtenaren die in openbare dienst werkzaam zijn geweest in Nederlands-Nieuw-Guinea is hiermee niet op één lijn te stellen. CAK heeft daarom terecht het SAIP-pensioen niet in mindering gebracht op het verzamelinkomen van appellante.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij en haar wijlen echtgenoot oorlogsleed hebben ervaren. Het SAIP-pensioen dat zij ontvangt is daarom gelijk te stellen met de uitkeringen van oorlogsslachtoffers als genoemd in artikel 6, eerste lid, onder b, aanhef en onder 3, van het Bbz en dit pensioen dient dan ook in mindering te worden gebracht op haar verzamelinkomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 6, eerste lid, van het Bbz is, voor zover van belang, bepaald:
“1. Het bijdrageplichtig inkomen wordt als volgt berekend:
a. het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde verzekerde
onderscheidenlijk de gehuwde verzekerden tezamen wordt verminderd met de door die verzekerde onderscheidenlijk die verzekerden verschuldigde of ingehouden belasting;
b. op het met toepassing van onderdeel a berekende bedrag worden in mindering gebracht:
1. 15% van de redelijkerwijs te verwachten netto-opbrengst van in het lopende kalenderjaar verrichte arbeid, van een loon- of salarisdoorbetaling wegens ziekte of van een uitkering ingevolge de Ziektewet;
2. zak- en kleedgeld, premies voor een zorgverzekering gecorrigeerd voor de zorgtoeslag, een jonggehandicaptenkorting, een ouderenkorting of extra vrijlatingen, een en ander volgens bij ministeriële regeling te bepalen regels;
3. op aanvraag van de verzekerde, de uitkering op grond van artikel 14 van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 of de uitkering op grond van artikel 20 van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945.”
4.2.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel. De Raad voegt hier aan toe dat uit de Nota van toelichting bij artikel 6 van het Bbz (Stb. 1996, 486) volgt dat de reden dat de uitkeringen op grond van de Wuv en Wubo worden uitgesloten bij de vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen, ligt in de systematiek van die wetten. Dergelijke uitkeringen van belanghebbenden die in een zorginstelling verblijven, worden verminderd tot een bedrag dat de belanghebbende, afhankelijk van zijn financiële positie, ter vrije besteding houdt voor persoonlijke uitgaven. Deze systematiek geldt niet voor het SAIP-pensioen van appellante. Daarop vindt immers niet een dergelijke aftrek plaats bij verblijf in een zorginstelling. Ook hierom is het SAIP-pensioen niet gelijk te stellen met de uitkeringen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder b, aanhef en onder 3, van het Bbz.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en D.S. de Vries en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2016.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) B. Dogan

MO