ECLI:NL:CRVB:2016:2052

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
3 juni 2016
Zaaknummer
14/5357 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor vergoeding van een scootmobiel op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had een aanvraag ingediend voor een scootmobiel, nadat zijn eerder verkregen vervoersvoorziening was gestolen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had de aanvraag afgewezen, omdat de appellant al eerder een scootmobiel had ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) met een looptijd van zes jaar. De Raad oordeelde dat de omstandigheden die de appellant aanvoerde geen bijzondere omstandigheden vormden die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. De Raad benadrukte dat de appellant de verplichting had om een cascoverzekering af te sluiten, wat hij niet had gedaan. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van de appellant ongegrond was verklaard. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/5357 WMO
Datum uitspraak: 1 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
9 september 2014, 14/2208 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W.F. Menick, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. E. Stap, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde voor appellant gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2016. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 19 juni 2013 heeft het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning aan appellant een vervoersvoorziening toegekend in de vorm van een scootmobiel. Hiervoor ontvangt hij een persoonsgebonden budget (pgb) van € 5.661,59. Het pgb dient te worden aangewend voor de aanschaf, het onderhoud en de verzekering van de scootmobiel en heeft een looptijd van zes jaar. Het college heeft daarbij aan appellant de verplichting opgelegd om een verzekering op grond van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WA-verzekering) met dekking voor casco af te sluiten gedurende de gehele looptijd van het pgb. Hiervoor is van het pgb een bedrag van
€ 612,- gereserveerd. Het college heeft appellant er tevens op gewezen dat de gevolgen van het niet afsluiten van een juiste verzekering voor eigen risico en rekening komen.
1.2.
Appellant heeft op 9 december 2013 bij het college een aanvraag gedaan voor een scootmobiel, omdat de gesloten buitenwagen die hij met het pgb had aangeschaft, tussen 6 en 8 december 2013 is gestolen.
1.3.
Bij besluit van 6 januari 2014 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 27 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 januari 2014 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het college bij besluit van 19 juni 2013 aan appellant een scootmobiel heeft verstrekt in de vorm van een pgb met een looptijd van zes jaar. Hiermee heeft het college aan zijn compensatieplicht voldaan voor de duur van die looptijd. De omstandigheid dat appellant de gesloten buitenwagen slechts WA heeft verzekerd en niet casco, komt voor rekening van appellant. Van bijzondere feiten of omstandigheden om in dit geval toepassing te geven aan de in artikel 35 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (Verordening), neergelegde hardheidsclausule is niet gebleken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellant bestaat aanleiding tot toepassing van de hardheidsclausule. De leverancier van de scootmobiel, de verzekeringstussenpersoon en het college hadden de verplichting om appellant te informeren over de risico’s van het afsluiten van een verzekering zonder cascodekking.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gemachtigde van het college heeft ter zitting toegelicht dat het bestreden besluit berust op artikel 2, derde lid, aanhef en onder f, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012. Hierin is bepaald dat geen individuele voorziening wordt toegekend als een individuele voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de persoon met de beperkingen zijn toe te rekenen. Niet is gebleken dat de aan appellant verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan appellant zijn toe te rekenen. Met het besluit van 19 juni 2013 was immers aan appellant de verplichting opgelegd om een cascoverzekering af te sluiten voor de door hem aan te schaffen vervoersvoorziening, aan welke verplichting hij niet heeft voldaan. Indien appellant de inhoud van het besluit van 19 juni 2013 onvoldoende heeft begrepen lag het op zijn weg om daarover uitleg te vragen, bijvoorbeeld bij de Wmo-helpdesk van het college.
4.2.
De door appellant aangevoerde omstandigheden vormen geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule bedoeld in artikel 35 van de Verordening.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en D.S. de Vries en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2016.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) B. Dogan

TM